Botten
Ook botten, inclusief het vet, gebruikten de Swifterbanters om werktuigen van te maken. Naast botten van gedomesticeerde dieren, zoals huisrund, paard en schaap/geit, gebruikten ze vooral botten van wilde dieren.
Zo maakten ze van het gewei van edelherten bijlen, zoals de T-vormige geweibijlen. Ook van spaakbenen van runderen en oerossen maakten de Swifterbanters bijlen. Mogelijk gebruikten ze deze bijlen om hout mee te hakken en te bewerken.

Ook gebruikten ze de bijlen als hak om de grond open te scheuren van de akkertjes die zij op de oevers van geulen aanlegden. Waarschijnlijk maakten ze van gewei ook bijlvattingen.

Daarnaast werden priemen gemaakt van bot. Ze sneden deze uit middenhands- en middenvoetsbeenderen van runderen, edelherten en reeën, uit gewei en uit een schouderblad van een edelhert en een middenvoetsbeen van een paard. Ook uit de kuitbenen van wilde zwijnen, en mogelijk varkens, werden priemen gesneden. Daarnaast maakten ze van de borstvinstekels van meervallen priemen. De priemen gebruikten de Swifterbanters om gaatjes te prikken in huiden en pelzen om ze aan elkaar vast te naaien of voor het boeten van visnetten en het vlechten van o.a. manden en visfuiken.


Spatels werden gemaakt van kuitbeen van een wild zwijn. Ook de tanden van wilde zwijnen werden gebruikt voor het maken van werktuigen. Uit de hoektanden van mannelijke wilde zwijnen sneed men beitels en messen. De beitels werden mogelijk gebruikt bij de bewerking van hout en huiden. De messen werden waarschijnlijk gebruikt bij het slachten.

Bijzondere vondsten zijn een priem, gemaakt uit een spaakbeen van een kraanvogel en een fluitje uit een spaakbeen van een onbekende vogel.

Vetwinning
Dierlijke botten bevatten vet. Er zijn aanwijzingen dat de Swifterbanters dit vet op bepaalde locaties wonnen. Op welke manier de Swifterbanters dit vet gebruikten voor het maken en onderhouden van hun voorwerpen is niet bekend. Wel is bekend dat in het Neolithicum dit vet gebruikt werd om gereedschap in te vetten, zoals bijvoorbeeld de pees van een pijl en boog, om kleding, tenten en boten waterbestendig te maken, als lichtbron (kaarsen en brandolie) en ook om voedsel te conserveren. Het is dus aannemelijk dat ook de Swifterbanters het gewonnen vet hiervoor gebruikten.
Het extraheren van vet uit de botten zelf, fat rendering genoemd, is een arbeidsintensief proces (en is iets anders dan het winnen van merg). Om vet uit bot te extraheren is het noodzakelijk om na verwijdering van de epifysen (het uiteinde van een pijpbeen) het bot kapot te slaan in zo klein mogelijke fragmenten, waarna deze in, in de Neolithische periode aardenwerken potten, water worden gedompeld en geleidelijk uitgekookt. Daarna moet het kookwater snel worden afgekoeld waardoor het vet stolt en van het water kan worden geschept. Botten van gedomesticeerde dieren bevatten meer vet dan die van wilde dieren, dus de voorkeur zal voor gedomesticeerde dieren zijn geweest. Voorzien van een nieuwe voorraad vet keerde men na afloop terug naar de nederzetting.

Om het kleine risico op bederf te beperken, kan een hoeveelheid bot worden opgespaard en in één keer worden verwerkt. Op basis van etno-archeologisch onderzoek en experimentele archeologie is gebleken dat het botmateriaal bijna uitsluitend die skeletdelen betreffen die veel vet bevatten (de pijpbeenderen). Ook bleek dat het bot sterk gefragmenteerd moet zijn, kleiner dan 4 cm. en bij voorkeur zelfs kleiner dan 1 centimeter. Deze fragmentatie zorgt er voor dat het vet kan extraheren en zorgt ook voor meer effectiviteit. Hoe kleiner de fragmenten, hoe korter de kookduur en dus hoe minder brandstof er gebruikt hoeft te worden. Ook is er dan minder water nodig voor het uitkoken. Evengoed is zelfs bij kleine fragmenten een kookduur van meerdere uren nodig. Zo is na 5 uur koken slechts 80% van het vet onttrokken. Fat rendering is dus een arbeidsintensief proces met, in verhouding tot de hoeveelheid tijd en werk, een kleine opbrengst. Het is bovendien een vies en stinkend karwei dat plaatsvond op speciale locaties of vlak voor het verlaten van een (winter)kamp. Fat rendering zal dan ook vooral gedaan zijn op momenten van schaarste, wanneer andere bronnen van dierlijk vet niet beschikbaar waren, zoals bijvoorbeeld het eind van een (strenge) winter.
Bij de Swifterbantse nederzetting bij Het Klooster lijkt een dergelijke fat rendering te zijn toegepast. Het Klooster was de nederzetting waar men woonde, terwijl op ‘veilige’ afstand hiervan, bij de Beatrixsluis, vet uit de botten werd gekookt. Dit wordt ook wel een ‘special activity’ site genoemd. Binnen de verspreiding is een duidelijke concentratie aangetroffen van materiaal aan de noordnoordwest zijde van de haard: alleen aardewerk is in gelijke mate aan de noord- en zuidkant gevonden, maar bijna al het vuursteen en dierlijk bot ligt ten noorden van de haard. Deze ligging kan een indicatie geven over de dominante windrichting en daarmee mogelijk het jaargetijde. Materiaal aan de noordzijde van een haard suggereert daarmee een noordelijke wind, aangezien dan met de wind in de rug vuur, rook en de geur van het bot uitkoken van de mensen wegwaait. Tegelijk gaf de hoger gelegen- en begroeide oeverwal wat beschutting tegen de wind. Hoewel de wind in elk jaargetijde uit meerdere richtingen kan komen, wordt een noordelijke- of oostelijk wind meer geassocieerd met het najaar of winter. Dit is ook de tijd van het jaar waarop dieren het meeste vet bevatten, opgebouwd in de zomer en nog niet verbruikt in de winter, terwijl de winter ook het seizoen is waarin eerder tekorten kunnen ontstaan die via fat rendering moeten worden opgevangen.
Etno-archeologische bronnen wijzen er verder op dat deze procedure volledig verdwijnt nadat men een zuiveltolerantie heeft opgebouwd, aangezien uit zuivel meer vet wordt verkregen. Deze tolerantie werd pas later in het Neolithicum ontwikkeld en kwam bij de Swifterbanters in principe nog niet voor.

Bijl van een gewei bij Urk (vanaf 1 min. 30 sec.)
Gereedschap maken van een bot van een hert NB: Dit is een voorbeeld hoe dit in de steentijd werd gemaakt, onbekend is of dit ook door de Swifterbanters werd toegepast.
Naald bewerken NB: Dit is een voorbeeld hoe dit in de steentijd werd gemaakt, onbekend is of dit ook door de Swifterbanters werd toegepast.