Cultus en rituelen

De Bandkeramische cultuur

Aanwijzingen voor een vorm van cultus (godsdienstbeleving) en rituelen zijn schaars binnen de Bandkeramische cultuur. Uit de bijgiften in de grafvelden lijkt het erop dat men geloofde in een hiernamaals. Ook zijn er enige aanwijzingen dat men voorwerpen maakte die een rituele functie hadden. Voorouderverering, offers en altaren zijn hier mogelijk aan te verbinden, maar is puur speculatief.

Grafrituelen

De grafrituelen van de Bandkeramische boeren markeren een duidelijke breuk met de tradities uit de voorgaande periode. Net zoals hun manier van leven, weken zij hiermee sterk af van de lokale gebruiken van de jager-verzamelaars. Ze creëerden niet alleen grote begraafplaatsen, maar pasten ook differentiatie toe, waarbij leeftijd een bepalende factor leek te zijn. Desondanks blijft het lastig om de onderliggende ideologische-, economische- of sociale betekenis van deze rituelen vast te stellen.

In Nederland is één Bandkeramiek-grafveld gevonden, bij de nederzetting van Elsloo. Hierin zijn 113 graven gevonden, waaronder 66 inhumaties (begraafplaatsen) en 47 crematiegraven. In beide typen graven zijn giften gevonden. In Geleen is een aantal losse graven ontdekt. Er is in Nederland geen botmateriaal terug gevonden uit deze periode. In andere delen van Europa zijn wél Bandkeramische graven met botresten teruggevonden. Op basis hiervan is veel onderzoek gedaan en is er een algemeen beeld van hun grafrituelen ontstaan, waarbij mogelijke regionale verschillen (nog) slechts beperkt in beeld zijn.

Cremeren en begraven kwamen bij de Bandkeramische cultuur tegelijk voor, soms zelfs op één grafveld. Bij begrafenissen (ca. 81% in het hele leefgebied) lagen de overledenen in langwerpige kuilen en lagen zij meestal in hurk- of foetushouding (65% in het gehele leefgebied), vaak op de linker-, soms op de rechterzijde, en met de blik naar het zuiden. Ongeveer 14% (in het hele leefgebied) was begraven op de rug en slechts 1% (in het hele leefgebied) van de individuen is aangetroffen op de buik. In Zuid-Limburg, waar de Bandkeramiekers in Nederland leefden, lijkt het er op dat zij hun doden vooral cremeerden. In de beginfase van de Bandkeramische cultuur, in hun gebied van oorsprong in Hongarije, is onduidelijk of iedereen een formele rustplaats kreeg. Op den duur gebeurde dit echter wel, aanvankelijk zonder grafgiften. Geleidelijk aan werden er wel grafgiften meegegeven in de vorm van gebruiksvoorwerpen (aardewerk, dissels, vuurstenen werktuigen zoals messen en pijlpunten en maalstenen). Het toevoegen van grafgiften wijst mogelijk op het feit dat de Bandkeramiekers geloofden in een hiernamaals.

In het noordwestelijke leefgebied van de Bandkeramiekers werden zowel aan vrouwen als aan mannen versierde potten meegegeven. Vrouwen kregen verder vaak maalstenen mee, die mogelijk te linken zijn aan de voedselbereiding. Ook werden ze bestrooid met rode kleurstof (hematiet), waarschijnlijk een symbool van levenskracht. In mannengraven zijn regelmatig onversierde potten en de resten van dissels en pijl en boog gevonden, die geassocieerd worden met houthakkers- en timmerwerk, de jacht en gewapende conflicten. Op andere plekken komen vergelijkbare patronen voor, maar met een gevarieerde uitwerking.

Afb.126 Graf met grafgiften bij een Bandkeramische begraafplaats van Aiterhofen-Ödmühle, Gäubodenmuseum, Straubing, Duitsland

In de meeste graven werden ‘slechts’ enkele voorwerpen als grafgift bijgevoegd. Bij een klein deel van de graven werden veel meer- en waardevollere materialen meegegeven, zoals Amfiboliet (soort steen), dissels en sieraden van Spondylusschelpen. Deze waren o.a. kostbaar omdat deze voorwerpen een lange afstand hadden overbrugd. Vooral aan overleden mannen werden deze voorwerpen in het graf bijgevoegd. Bovendien nam het aantal voorwerpen toe naarmate de mannen ouder waren. Voedsel en drank werden ook als offer toegevoegd aan de graven.

Afb.126a Bijgaven uit een Bandkeramisch graf 83 te Elsloo:
een versierde pot, een maalsteen, drie dissels, een vuurstenen
mes en een brokje rode kleurstof (hematiet). Waarschijnlijk lag
in dit graf een vrouw begraven
Afb.126b Spondylusschelp

Over het algemeen gaat men er van uit dat dit verschil in hoeveelheid en kwaliteit van grafgiften te maken had met de sociale positie van de overledenen. Hoe hoger de sociale positie, hoe meer en rijkere grafgiften. De sociale status was daarbij dus vermoedelijk gelinkt aan, in ieder geval, sekse en leeftijd. Ook zijn er aanwijzingen dat de familieleden van de grootste huizen mogelijk meer sociale status hadden.

Er zijn binnen de Bandkeramische cultuur relatief veel graven waarin de (typisch Bandkeramische) pijlpunt niet als bijgift, maar als doodsoorzaak moet worden gezien. In het Elslooër grafveld is dit mogelijk bij twee vrouwen en drie mannen het geval van de 113 graven. Meer over geweld, zie de pagina’s ‘Bijzondere graven‘ en ‘Einde Bandkeramische cultuur‘.

De overledenen werden aanvankelijk in de nederzettingen begraven, tussen de huizen. Deze traditie werd lange tijd door de Bandkeramiekers aangehouden. Maar al vrij snel hanteert men tegelijkertijd ook afzonderlijke grafvelden, zowel voor begraven- als gecremeerde overledenen. De keus voor afzonderlijke locaties had wellicht te maken met het feit dat men zorgvuldiger met hun overledenen wilde omgaan. Ook speelde mogelijk mee dat bepaalde locaties meer betekenis kregen in verband met hun voorouders gelinkt aan een eigen territorium. Bij gecremeerde overledenen, werden de resten in ondiepe kuilen op het grafveld bijgezet.

In een aantal nederzettingen zijn ook dierengraven aangetroffen van herten, reeën, honden en zwijntjes. De betekenis hiervan is niet bekend. Vermoed wordt dat dit offers zouden kunnen zijn.

Bijzondere graven

Een aantal bijzondere vondsten geeft aan dat het beeld van de Bandkeramische grafrituelen nog veel vraagtekens heeft. Twee voorbeelden worden hier beschreven. Lees meer.

Afb.127 Luchtfoto boven de aangetroffen Bandkeramische nederzetting in Herxheim, met twee parallelle greppels er omheen (in geel weer gegeven)

Overige rituelen

Bij de meeste activiteiten in het dagelijks leven wordt aangenomen dat rituelen een belangrijke rol hebben gespeeld. Sporen van deze ceremonies kunnen we buiten het dodenritueel slechts zelden herkennen. Vooral in Midden-Europa wijzen menselijke- en dierlijke beeldjes van aardewerk op het bestaan van een vruchtbaarheidscultus waarbij een moedergodin een rol speelde.

Afb.128 Vrouwenbeeldje uit de Bandkeramische cultuur

Limburg lag waarschijnlijk buiten het centrum van de Bandkeramische ‘bible belt’, want dit soort beeldjes zijn hier uiterst zeldzaam. Wel worden enkele uitzonderlijke aardewerkvormen als een rituele depositie geïnterpreteerd. Deze werden vrijwel compleet aangetroffen in een kuil in de nederzetting Maastricht-Klinkers. Er zijn tot nu toe slechts drie (gedeeltelijke) figurines gevonden, namelijk in Stein, Sittard en Geleen. Zij hadden mogelijk te maken met aan huis gebonden rituelen. Zoals potten met menselijke -en huisdierfiguren en aardewerk met oren in de vorm van dierkoppenbeeldjes. Ook zijn er beeldjes aangetroffen van mensen, vaak zittende vrouwen met een schaal op schoot, en huisdieren.

Sommige archeologen denken dat deze beeldjes een rol hebben gespeeld bij een dodencultus. Andere archeologen zijn hier echter nog niet zeker van omdat deze beeldjes nooit in graven zijn gevonden maar altijd in afvalkuilen in nederzettingen. Zij vermoeden dat het beeltenissen van voorouders waren. Ook worden ze gelinkt aan de akkerbouw. De beeldjes werden mogelijk gebruikt, gebroken en afgedankt bij rituelen in hun huis of nederzetting.

Een enkel onderzoek meldt dat de Bandkeramiekers hun landbouwwerktuigen een speciale behandeling gaven, die mogelijk een rituele betekenis had. Zij braken hun maalstenen opzettelijk nadat hun gebruiksduur ten einde was gekomen. Maar soms ook lang voordat de maalsteen volledig was versleten. Zij wreven de afgedankte maalstenen vervolgens in met oker. Een vergelijkbaar gebruik wordt bij de latere Hazendonkgroep aangetroffen.

Ook wordt door onderzoekers geopperd dat het denkbaar is dat huizen zelf een symbolische betekenis hadden, waarbij de zware staanders in het interieur als gedomesticeerde woudreuzen werden gezien en zo de grens tussen natuur- en cultuurlandschap markeerden. Eén van deze onderzoekers (Bradley) heeft bovendien gesuggereerd dat de hoofdingang in de lengte-as van de huizen op het gebied van herkomst van de voorouders gericht zou zijn.