Jagen in het rivierengebied

Op rivierduinen en donken in het zoetwater-moerasgebied van het huidige rivierengebied lagen de Swifterbantse nederzettingen Hazendonk, Brandwijk en De Bruin.

Afb212c Illustratie van jagers-verzamelaars met hun gedomesticeerde hond

In Hazendonk was visvangst belangrijk, vooral van zoetwatervis: paling, barbeel, winde, blankvoorn, rietvoorn, zeelt, meerval, snoek, kwabaal, baars, de anadrome steur, elft en zalm. Zeevis is geheel afwezig. De jacht op vogels voor de voedselvoorziening van weinig betekenis. De bewoners vingen in ieder geval wilde eenden,  knobbelzwanen, de oehoe en de bonte- of zwarte kraai. Ze hadden honden en hielden runderen, varkens en schapen.

De jacht op zoogdieren, ree, eland, wilde kat, boommarter, vos en bunzing, lijkt in de verschillende midden-neolithische fasen toe te nemen, deels door veranderingen in de natuurlijke omgeving. Van 33% (fase Hazendonk 1 en 2) naar 76% (Hazendonk 3) tot 90% (Vlaardingen 1b). Het aandeel van de verschillende diersoorten wisselt behoorlijk door de tijd heen.  Wat betreft vleesopbrengst zijn in Hazendonk 1 en 2 runderen (65%) en bevers (17%) het belangrijkste. In de volgende fase zijn dit bever (35%), edelhert (25%), wild zwijn of varken (18%) en rund (17%). In de Vlaardingen 1b fase brengt het edelhert met 69% het meeste vlees op.  De flinke aantallen bevers en otters werden behalve voor hun vlees voor hun pels gejaagd.

Voor de bewoners van de donk Brandwijk was het wilde- of gedomesticeerde varken de belangrijkste bron van dierlijke eiwitten en vetten. Bijzonder is dat gedomesticeerde runderen afwezig zijn. Wel aangetoond zijn de hond, het varken en schaap of geit. Ook veelvoorkomend zijn de resten van wilde zoogdieren, waaronder de bruine beer,  bevers en otters. Gejaagd werd op knobbelzwanen, bergeend, wintertaling, wilde eend en ijseend en gevist werd op paling, karperachtigen, snoek, baars, de anadrome steur en zalm. Ook werd de harder, een zeevis, aangetroffen, deze zwemt ver de rivier op en zal daar in de netten zijn terecht gekomen.

In de neolithische fase van de vindplaats De Bruin is het effect van de neolithisatie goed te zien. In de mesolithische fasen was alleen de hond als gedomesticeerd dier aanwezig. In de neolithische fase worden ook runderen, schapen, geiten en varkens gehouden. Net als in Brandwijk leveren varkens, wild of tam, het meeste vlees op. In wat mindere mate de bever en otter en nog minder vaak het edelhert. Wat betreft vogels werd vooral gejaagd op eendensoorten. Een soort die elders niet is aangetroffen, is de purperreiger. Gevist werd vooral op snoek. Mogelijk dreven de bewoners van De Bruin de dieren in de late winter en het vroege voorjaar in het zeer ondiepe overstromingsgebied met behulp van netten en honden bijeen, en vingen ze ze met speren en stulpmanden. Verder werden vooral karperachtigen, zoals de brasem, gevist.

Meer over gedomesticeerde dieren, is te lezen op de pagina Landbouw.

Terug naar de pagina ‘Jagen en verzamelen’.