Eerste mensachtigen in Nederland
Al zo’n 250.000 jaar geleden werd Nederland bewoond door mensachtigen. Dit blijkt uit een combinatie van geologische omstandigheden en vondsten van resten van een kamp in de Belvédère-groeve bij Maastricht. Deze vindplaats bleek een serie kampementen van de Homo heidelbergensis. Een mensensoort die leefde tussen ongeveer een miljoen en 200.000 jaar geleden. De naam Homo heidelbergensis wordt ook wel gebruikt voor “pre-neanderthalers”, een type die tot een kleine 200.000 jaar geleden voorlopers waren van de klassieke Neanderthaler. De Homo heidelbergensis is genoemd naar de locatie van de eerste vondst van een onderkaak bij Heidelberg in Duitsland in 1907.

De vondsten bij Maastricht bestaan uit stenen werktuigen, resten van dierenbotten en een vuurstenen mes. Uit onderzoek is gebleken dat het mes gebruikt was voor het slachten van een wolharige neushoorn. Hiervan waren ook ter plekke botrestanten aangetroffen. Op de Utrechtse heuvelrug bij Rhenen zijn vuurstenen gereedschappen gevonden van dezelfde ouderdom.
Waarschijnlijk liggen er nog oudere voorwerpen van onze vroege voorouders in de Nederlandse bodem verborgen. In Oost-Engeland, dat destijds deel uitmaakte van dezelfde delta als Nederland, zijn vondsten bekend van ten minste 800.000 jaar oud. Daarom wordt vermoed dat er toen ook al mensen in de Lage Landen hebben rondgelopen.
Ons land zag er toen heel anders uit. Het grootste deel stond onder water. Alleen wat nu Brabant, Limburg, Twente en de Achterhoek is, was droog en geschikt voor bewoning.


Deze vroege Neanderthaler/Homo heidelbergensis leefde tussen 500.000 en 200.000 jaar geleden. Hij is een variant op de Homo erectus, afkomstig uit Afrika (zie afb.12c op de pagina ‘Prehistorie’ voor een overzicht van de evolutie van de mens). De Homo erectus was de eerste mensachtige die Afrika verliet en had zich op een aantal gebieden behoorlijk ontwikkeld t.o.v. zijn voorouders; hun technologische vermogens waren sterk toegenomen en ze kenden een complexer sociaal gedrag. Zo hielden ze georganiseerde jachtpartijen. Ook zijn er aanwijzingen dat ze gecontroleerd vuur konden gebruiken, een belangrijke vereiste voor migratie.
De Homo heidelbergensis wordt beschouwd als directe voorouder van zowel de moderne mens (Homo sapiens), de Neanderthaler als de Denisovamens uit Azië. De Homo heidelbergensis bewoonde een groot deel van Europa, Afrika en het Midden-Oosten.
Gemiddeld waren de mannelijke leden van de Homo heidelbergensis 175 cm. lang en de vrouwelijke leden gemiddeld 157 centimeter. Een gemiddelde man woog 62 kg. en een gemiddelde vrouw 51 kilogram. De lichaamskenmerken van de Heidelbergmens zijn over het algemeen hetzelfde als die van de moderne mens, maar wat betreft de schedel is er een aantal verschillen wat betreft o.a. de (niet uitstekende) kin, ver uit elkaar staande ogen, brede neusbrug, wenkbrauwboog en laag voorhoofd.


De hersenpan is lang met een laag voorhoofd en heeft een gemiddelde herseninhoud van 1274 cc.. Dit is iets minder dan bij Neanderthalers en de huidige mensen. Kleinere hersenen kunnen betekenen dat de Heidelbergmens minder intellectuele vermogens bezat dan wij, maar dat is niet met zekerheid te zeggen (de hersenen van de beroemde geleerde Albert Einstein waren ook kleiner dan gemiddeld). In ieder geval kon de Heidelbergmens in moeilijke omstandigheden overleven en zich aanpassen aan veranderingen in zijn omgeving. Verder denkt men dat de Heidelbergmens dezelfde gehoorcapaciteiten heeft gehad als wij nu hebben.
De Homo heidelbergensis maakte en gebruikte stenen werktuigen. Eerdere mensensoorten deden dit ook al, maar ten tijde van de aankomst van de Heidelbergmens in Nederland ontwikkelden zij een complexere techniek hiervoor. Ze gebruikten de werktuigen om vlees en plantaardig voedsel te snijden en misschien ook als speerpunt.

Ook waren ze in staat om gecontroleerd vuur te gebruiken (waarschijnlijk was de Homo erectus de eerste mensachtige die het vuur beheerste, ook al is dit belangrijke moment in de menselijke evolutie moeilijk te dateren). De Homo heidelbergensis jaagde op groot wild met in ieder geval houten werp- en jachtsperen (waarschijnlijk waren zij de eerste mensensoort die op groot wild jaagde).


Vermoedelijk droegen ze een vorm van kleding. Ook is bekend dat ze waarschijnlijk gebruik maakten van natuurlijke schuilplaatsen. Maar ze waren ook in staat om eenvoudige schuilplaatsen te bouwen, zoals is gebleken uit o.a. de vondsten in Maastricht. Deze hutten boden onderdak en bescherming aan een familie of sociale groep. Hoe de hutten in Nederland er uit hebben gezien, is niet bekend. Maar vondsten op andere plekken, buiten Nederland, geven wel een indicatie. Op een site in Zuid-Frankrijk zijn paalgaten en andere bewijzen van een twintigtal hutten gevonden. Sommige onderkomens waren bijna 15 meter lang, maar de meeste hutten hadden een oppervlakte van 3 vierkante meter. De paalgaten fungeerden als een fundering die versterkt werd met stenen. Wellicht bogen stammetjes of takken naar elkaar toe, die een muur en dak vormden. Een bedekking door bladeren kon de constructie vrij van water en tocht maken, een methode die basale mensapen ook toepassen. In het midden van de hutten werd een vuurplaats gevonden. Waarschijnlijk om zichzelf te verwarmen. De rook kon ontsnappen via een gat in het dak.
Andere archeologische vondsten wijzen er op dat ze aan zorg deden, waarmee ze dus al een duidelijke vorm van modern menselijk gedrag vertoonden.

De soort is eigenlijk nooit echt uitgestorven: hun evolutionaire ontwikkeling ging door en bracht uiteindelijk de Neanderthaler voort.
