Einde Swifterbantcultuur

Rond 3700 v. Chr. begon de zeespiegelstijging in het gebied van de Swifterbanters door te zetten. Zowel in hoog- als in laag-Nederland ontstonden door een stijging van het grondwater uitgestrekte veengebieden. Doordat het water slechter afgevoerd kon worden, ontstond een vicieuze cirkel: meer veen leidde tot een slechte afwatering en weer tot meer veen. De Swifterbanters werden hierdoor langzaam gedwongen om verder te trekken naar beter bewoonbare plekken. Rond 3400 v. Chr. was o.a. het gebied rond Swifterbant niet meer bewoonbaar.

Afb.95 Landschap van Nederland en Swifterbant t.t.v. 3850 v.Chr.
Afb.95h Landschap van Nederland t.t.v. 2750 v.Chr.

Terwijl in West-Europa inheemse gemeenschappen vanaf de tweede helft van het 5e millennium v. Chr. graan en vee integreerden en er zo een mix was ontstaan van jagen, verzamelen en landbouw, zoals bij de Swifterbanters, voltrok zich in het oosten rond 4000 v. Chr. een veel ingrijpendere cultuuromslag. De veranderingen waren hier groter op het gebied van materiele uitrusting, de voedselvoorziening, nederzettingen, begravingen en de maatschappelijke organisatie. Ook blijkt er uit DNA-onderzoek dat er veel verwantschap is met mensen die verwant waren aan het Centraal-Europese Neolithicum. Onderzoekers vermoeden dan ook dat er sprake was van een samensmelting tussen de oorspronkelijke bevolking (jager-verzamelaars) en boeren-kolonisten. Mogelijk direct of indirect van de Michelsbergcultuur. Dit leidde in Noord-Europa tot de Trechterbekercultuur, tussen 4350 tot ca. 2750 v. Christus, ook bekend als de Hunebedbouwers.

Vanaf ca. 3500 v. Chr. vestigde deze Trechterbekercultuur zich in het voormalige leefgebied van de Swifterbanters. mogelijk vestigden ze zich al eerder hier, waarover later meer (zie de paragraaf ‘Trechterbekercultuur‘). Eén van de subgroepen van de Trechterbekers, de Westgroep, bestreek Noord- en Midden-Nederland en noordelijk Duitsland door tot aan de Elbe. Dit betrof een groot gebied van het voormalige leefgebied van de Swifterbanters. In Nederland vestigden de Trechterbekers zich in de drogere gebieden ten noorden van de (Oude) Rijn, o.a. op de Hondsrug in Drenthe. Tegelijkertijd begon de zeespiegelstijging af te nemen, doordat de ijskappen van Noord-Amerika en Noord-Europa vrijwel volledig waren gesmolten. De aanvoer van grote hoeveelheden zand en klei zorgde ervoor dat de kustlijn van West-Nederland zich langzaam sloot, waardoor het uitgestrekte waddenlandschap verdween. In Noord-Nederland bleef de kustlijn echter open, waarschijnlijk omdat de windrichting hier minder zand en klei aanvoerde. Terwijl de noordelijke kustlijn dynamisch bleef, was de kust van West-Nederland rond 2750 v. Chr. vrijwel volledig gesloten en verdwenen de waddengebieden daar.

Aan de westelijke grens van het leefgebied van de Trechterbekercultuur verscheen rond dezelfde tijd een andere cultuur. Nadat de bewoning door de Hazendonkgroep hier eindigde als gevolg van verdrassing, kwam vanaf ca. 3500 v. Chr. de Vlaardingencultuur op. Archeologische vondsten uit deze periode tonen overeenkomsten met zowel de Swifterbantcultuur als de gelijktijdige neolithische Seine-Oise-Marnecultuur in het zuiden (huidige België en Frankrijk). Ondertussen werd de oostelijke tak van de Hazendonkgroep opgevolgd door de Steingroep. Vanwege de sterke gelijkenissen in materiële cultuur worden deze twee groepen vaak tot hetzelfde culturele complex gerekend.

Afb.335 Verspreiding van de Trechterbekercultuur,
de Vlaardingencultuur en de
Steingroep

De Trechterbekercultuur

De Trechterbekercultuur was een neolithische cultuur van ca. 4350 tot ca. 2750 v. Christus in Noord-Europa. Zij ontstond in Noord-Duitsland en verspreidde zich in een korte periode (tussen 4200 en 4000 v. Chr.) van Noord-Duitsland tot in het zuiden en westen van Zweden. In Zuid-Scandinavië verving zij grotendeels de mesolithische Ertebølle-cultuur. Vervolgens verspreidden de Trechterbekers zich uit naar Polen en uiteindelijk ook Nederland.

De Trechterbekers waren een volledig agrarische gemeenschap, waarbij in de beginfase jagen en verzamelen ook belangrijke onderdelen waren.

De Trechterbekers gebruikten als eerste boeren een door runderen voortgetrokken eenvoudige ploeg (eergetouw). Hierdoor konden zij gemakkelijker grote stukken land bewerken. Trechterbekers gebruikten ook houten karren die door ossen werden getrokken. Of ze deze ook in Nederland gebruikten, is niet bekend.

Afb.336 Leefgebied van de Trechterbekercultuur

Afb.337 Reconstructie van een huis van de Trechterbekercultuur

Afb.338 Aardewerk van de Trechterbekercultuur

Het aardewerk wordt getypeerd door de hoge trechterhals en verschilt in alle opzichten van de Swifterbantse- en zware Ertebølle-potten met hun puntbodems.

Zij bouwden indrukwekkende ‘megalithische’ grafmonumenten, zoals de hunebedden. Deze Trechterbekercultuur was maatschappelijk gezien de Swifterbantcultuur ver voorbij gestreefd.

Het leefgebied van de Trechterbekers kwam dus deels overeen met die van de Swifterbanters. Op welke wijze de Trechterbekers in het gebied van de Swifterbantcultuur in Nederland terecht zijn gekomen, is niet bekend. Maar de afwezigheid van grootschalige conflicten in de archeologische vondsten suggereert eerder een geleidelijke vermenging dan een plotselinge verdwijning van de Swifterbanters. Enkele vondsten lijken dit ook te bevestigen; Een dergelijke langzame overgang wijst o.a. op bewoning van Swifterbanters op de zandgronden met ook sporen van Pre Trechterbekercultuurkenmerken. Ook bij Winsum, Groningen en op de site P14 in de Noordoostpolder zijn aanwijzingen gevonden van o.a. aardewerkfragmenten die wijzen op een geleidelijke overgang. Dat er wederzijdse invloed is geweest, is ook aannemelijk. Zo geeft één van de onderzoekers aan dat delen van de materiële cultuur van de Trechterbekercultuur, zoals aardewerk, kunnen zijn voortgekomen uit zowel de Swifterbantcultuur als de Vlaardingencultuur.

Veel onderzoekers gaan er dan ook van uit dat de Swifterbantcultuur niet is verdrongen of overgenomen door de Trechterbekers, maar dat deze uiteindelijk opgenomen is in de Trechterbekercultuur. Daarom wordt de Late Swifterbantfase ook wel ‘pre Drouwen’ genoemd. Hiermee benadrukken ze de continuïteit met de latere Drouwen-Trechterbekercultuur en dat de ontwikkeling richting de Trechterbekercultuur in Nederland al ruim vóór 3400 v. Chr. begon. Daarbij wordt er ook op gewezen dat op de Drentse zandgronden vondsten uit deze periode zo zeldzaam zijn dat het onduidelijk blijft wat er precies gebeurde voordat de Westgroep van de Trechterbekercultuur zich hier ontwikkelde/tot uiting kwam.

Omdat het Trechterbeker-aardewerk behoorlijk verschilt van die van de Swifterbanters, wordt wel vermoed dat de overgangsfase relatief snel is verlopen. De kennis en ervaring van de Trechterbekers op het gebied van landbouw, speelden wellicht ook een rol in deze relatief snelle overgang; Deze kwamen de Swifterbanters wellicht goed van pas, in een landschap dat onderhevig was aan allerlei veranderingen, zoals de moerasvorming. De Trechterbekers waren vervolgens meer dan een millennium beeldbepalend voor het Noord-Europese Neolithicum.

Afb. Illustratie van landbouw door de Trechterbekercultuur

Waar ooit de Swifterbanters jaagden, verzamelden en hun eerste stappen zetten richting landbouw, strekt zich nu het moderne Nederland uit, met Flevoland als het jongste stukje land. De dynamiek van toen—aanpassen aan een veranderend landschap en nieuwe invloeden—zien we ook terug in de geschiedenis van de Zuiderzeewerken en de komst van nieuwe bewoners in de Flevopolder. Net zoals de Swifterbanters ooit hun plek vonden in een wereld in transitie, hebben de huidige inwoners van Flevoland een nieuw bestaan opgebouwd op voormalig water. Hoewel de Swifterbantcultuur als naam verdween, blijft haar verhaal voortleven, als een vroege herinnering aan de veerkracht en aanpassingskracht die Nederland door de eeuwen heen heeft gekenmerkt.

Afb. Reconstructie van het varen in een kano in het Neolithicum