Federmessers en Ahrensburgers

De Federmessercultuur

De rendierjagers werden vervangen door de Federmesser-jagers vanuit het zuiden. Deze Federmessercultuur, ook wel de Tjongercultuur genoemd, is een cultuur van ongeveer 14.000 tot 13.000 jaar geleden (ca. 12.000 v.Chr. – 11.000 v. Chr.). Federmesser is de benaming die Duitse archeologen gaven aan het meest kenmerkende werktuig uit die tijd, een spits met afgestompte boord, die lijkt op het lemmet van een pennenmes.

Afb.44 Spitsen

De Federmessercultuur strekte zich uit van het zuiden en midden van Groot Brittannië in het westen, in het noorden tot in delen van Denemarken, en in het oosten tot aan de Oekraïne. In het zuiden ligt de grens in Noord-Frankrijk en langs de Alpen. Vanaf 11.500 v. Chr. zijn de oudste sporen van hen in Nederland gevonden. Zij kwamen in geheel Nederland voor.

In deze periode was de Noordzee drooggevallen, Doggerland genoemd. Ook dit gebied behoorde (in ieder geval deels) tot het leefgebied van de Federmessers.

Afb.45 Het verspreidingsgebied van de Federmessercultuur

Tijdens de periode van de Federmessercultuur ontstond een meer bosachtige omgeving met o.a. berken en dennen. Rendieren waren vertrokken naar het noorden van Europa. Nu trokken edelherten, reeën, elanden, paarden, oerossen, wilde zwijnen en pelsdieren, zoals das, marter, vos en waarschijnlijk ook de bruine beer en de wolf door de beboste gebieden. Ook de Federmessercultuur was een cultuur van jagers, die echter een gevarieerder wildaanbod hadden dan hun voorgangers. Zij gebruikten hoogstwaarschijnlijk pijl en boog.

Afb.46 Reconstructie van jagerskamp uit de periode van de Federmessercultuur in museum De Kolonie, Lommel, België

Uit de gebruikssporen blijkt dat de zogenaamde Federmesser niet echt als mes fungeerden maar wel als pijlspits. De gebroken spitsen kwamen na de jacht opnieuw in het kamp terecht. Ze werden daar uit de pijlschacht gehaald en rond het grote kampvuur buiten of in de tent achtergelaten. Bij de volgende jachtpartij moest de jager zijn pijlen opnieuw van scherpe punten voorzien.

Uit vondsten blijkt dat zij korte en langere periodes woonden in kampementen, in mogelijk grotere aggregatie-sites (langdurige gebruikte basisnederzettingen waar grote groepen samenkwamen), kleine jachtkampjes en plekken waar vuursteen werd bewerkt. De Federmessers waren mobiel, maar keerden met de seizoenen terug naar bepaalde plekken in het landschap. Door archeologen wordt aangenomen dat het leefgebied van Federmessers-groepen veel kleiner was dan die van de voorgaande rendierjagers-culturen.

In 2013 werd ten zuiden van de Eurogeul (een vaargeul in de Noordzee dat ten tijde van de Federmessers land was: Doggerland) een achterhoofdsbeen (Os pariëtale) van een mens opgevist. Uit onderzoek (14C-datering) bleek dat dit bot ongeveer 13.000 jaar oud was. Gezien de locatie en de ouderdom zou dit mogelijk een persoon kunnen zijn die tot de Federmessergroep heeft behoord.

Uit nader onderzoek kwam naar voren dat het aannemelijk is dat het mogelijk een volwassen vrouw betrof. Zij bleek sporen van een genezen aandoening op het schedeldeel te hebben. Mogelijk had zij in haar jeugd last van bloedarmoede of te kort aan vitamine C- of D. Ook bleek dat vlees een zeer belangrijk onderdeel van haar dieet was. Zij had mogelijk, zo blijkt uit aDNA onderzoek, een donkere huidskleur en blauwe ogen. Tot nu toe is dit de oudst aangetroffen vondst van de moderne mens van Nederland.

Afb.47 Aangetroffen achterhoofdsbeen van een mens van ong. 13.000 jaar oud.

Ongeveer 1000 jaar later werd het weer kouder. Een van de oorzaken was een vernietigende uitbarsting van de Laacher-See vulkaan in de Duitse Vulkaaneifel, ongeveer 13.000 jaar geleden. Bij deze uitbarsting stroomde er 6 km.3 magma uit de vulkaan, met grote bosbranden als gevolg. Er volgden enkele jaren van koude zomers en een ontregelde ecologie. De Federmessers die in de nabije omgeving verbleven, trokken weg, op zoek naar een warmer gebied waar meer voedsel te vinden was. Deze traumatische ervaring zal nog lang in de orale traditie van de Federmesser-bevolking een rol hebben gespeeld.

Afb.48 Luchtfoto van de caldeira, de Laacher See, n.a.v. de uitbarsting van de Laacher See-vulkaan, ong. 13.000 jaar geleden

Tegenwoordig is de Laacher See een schilderachtig meer in de Eifel. Geologisch wordt dit een caldeira genoemd. Na de uitbarsting van de Laacher vulkaan is de vulkaan ingezakt en werd de caldeira gevormd. Deze is later onder water gelopen. Er zijn meerdere dergelijke vulkaanresten in de Eifel te vinden, maar de Laacher See is de grootste.

Ongeveer 100 jaar later, ca. 12.800 jaar geleden, lijkt de ijstijd in volle kracht terug te keren tijdens het
Jongere Dryas-stadiaal; minstens duizend jaar lang. Deze periode wordt ook wel ‘The Big Freeze’ genoemd. Nog meer Federmessers trekken nog verder weg om warmere gebieden op te zoeken en verdwijnen zo definitief uit Nederland.

De Ahrensburgcultuur

De bossen stierven af, het landschap veranderde in een steppe-gebied en de rendieren keerden vanuit het noorden terug. Gevolgd door een nieuwe groep rendierjagers. Dit keer niet van de Hamburgcultuur, maar van de Ahrensburgcultuur. Ze kwam voort uit de Brommecultuur, een rendiercultuur uit Noord-Europa (Denemarken, Noord-Duitsland, zuid-Zweden) zo’n 13.300 tot 12.000 jaar geleden.

Afb.48a Paleogeografische kaart van Nederland rond 9000 v. Chr.

De Ahrensburgers leefden tussen ca. 11.200 v. Chr. en 9.500 v. Christus. De cultuur is genoemd naar het dorp Ahrensburg in Duitsland, waar houten pijlschachten en knotsen zijn opgegraven. Het betreft de laatste cultuur uit de late Oude Steentijd.

Afb.49 Illustratie van een kampement van Ahrensburgers.

Hun leefgebied verspreidde zich over Zuid-Scandinavië, Duitsland, een deel van België en tot ver in Polen. Ook kwam deze voor in een deel van Nederland, waarbij de exacte grens niet eenduidig wordt vermeld in de literatuur (zoals ook te zien is in afbeeldingen 50a en 50b). Zij jaagden met pijl en boog, net als de Federmessers, en trokken door een gebied met een oppervlakte van wel 100.000 km². Geschat wordt dat in deze periode ongeveer 1000 mensen in het gebied leefden wat nu Nederland heet.

Afb.50b Spreiding Ahrensburgcultuur
Afb.50a Spreiding Ahrensburgcultuur in Nederland

Behalve rendieren hadden de Ahrensburgers mogelijk ook nog te maken met enkele van de laatste troepen wolharige mammoeten. Bovendien is er een unieke vondst gedaan uit deze periode van een rechter onderkaak van een holenleeuw bij Lathum, vlakbij Arnhem (10.700 jaar oud). Net als de wolharige neushoorn, oeros, holenbeer, grottenhyena, reuzenhert, sabeltandkat en wilde ezel, kwamen mammoeten en holenleeuwen veel voor in de laatste ijstijd in Europa.

De typische artefacten van de Ahrensburgcultuur waren gesteelde spitsen en grote klingen. Zij maakten werktuigen van divers soorten vuursteen, zoals Obourg-vuursteen en vuursteen van Chalcedoon. Er zijn enkele intacte rendierskeletten gevonden, met pijlpunten in de borst, mogelijk waren dit offers aan hogere machten. De archeologen hebben bij de nederzettingen steencirkels gevonden, mogelijk waren dat de funderingen van huiden tenten.

Ook ornamenten zijn waarschijnlijk gebruikt door de Ahrensburgers. Zo zijn er groene ornamenten gevonden op de Aardjesberg (bij Hilversum), waarschijnlijk de meest westelijk gelegen vindplaats van de Ahrenburgcultuur in Nederland. Beide groene artefacten zijn gemaakt uit heliotroop jaspis (ook bloedsteen genaamd vanwege de rode spikkels in het gesteente). Beide steentjes zijn bi-conisch doorboord en vertonen vele krassen. Op basis van de steensoort, zijn deze waarschijnlijk op deze vindplaats terecht gekomen door uitwisselingscontacten met groepen van buiten Nederland, mogelijk Duitsland of Tsjechië. Het witte kraaltje is gemaakt uit witte kwarts, dat ook voorkomt in het gebied van de vindplaats. Het heeft veel krassen en sporen die vermoedelijk zijn ontstaan door het gebruik van een (vuurstenen-) steker.

Afb.50c Versieringsornamenten of kralen van mogelijk de Ahrensburgcultuur, aangetroffen op de Aardjesberg, Hilversum

In 2021 werd een muur, de zogenoemde Blinkerwall, aangetroffen op de bodem van de Oostzee, waarvan onderzoekers vermoeden dat deze gebruikt werd als speciale jachttechniek. De muur zou zijn gebouwd tussen 8500 en 14.000 jaar geleden. Mogelijk werd deze dus door de Ahrensburgers toegepast en/of een andere, eerdere rendiercultuur in die periode/gebied, zoals de Hamburgers. Door de rendieren op te jagen richting de muur, kon men de rendieren makkelijk neerschieten. Klik hiernaast om meer te lezen over deze Blinkerwall.

HOE JE OP HONDERDEN RENDIEREN JAAGT

Afb.51 Klingen zoals aangetroffen bij het Ahrensburgse kampement bij Assen

In 2021 is er bij Assen een Ahrenburgs’ kampement gevonden van ongeveer 9500 v. Christus. Het kampement, de eerste vindplaats van deze cultuur in Drenthe, was zo’n 15 bij 25 meter. Mogelijk hebben hier vijf tot tien mensen tijdelijk verbleven. Er zijn ook diverse werktuigen gevonden, zoals klingen en stenen pijlpunten.

Het Ahrensburgse kampement is aangetroffen naast een zogenoemde pingoruïne. Pingoruïnes zijn meertjes en kratertjes op plekken waar in de ijstijd bolvormige heuvels, pingo’s, ontstonden. In Nederland, op de Veluwe, ligt een van de grootste pingoruïnes van Nederland, het Uddelermeer. De Ahrensburgse sites, zo blijkt uit Duits onderzoek, lagen vaak op ruggen aan het water en de site in Assen past dus in dit patroon.

Afb.52 Voorbeeld van pingoruïnes, op de Duurswoudsterheide bij Duurswoude (Friesland)

Een pingo (Inuittaal voor ‘heuvel die groeit’) is een bolvormige heuvel die ontstaat in een gebied met permafrost, waar door het uitzetten van bevroren/bevriezend grondwater en hydrostatische druk een laag bevroren grond wordt opgetild. De kern van een pingo bestaat uit een lensvormig ijslichaam. Pingo’s kunnen tot 90 meter hoog, met een doorsnede van soms meer dan twee kilometer en zijn meestal rond of ovaal van vorm. Door het scheuren van de bovenlaag wordt de ijslaag blootgesteld aan de zon en dan kan een krater of meertje ontstaan. Als het klimaat warmer wordt smelt de ‘ijslens’. De omhoog geperste grond glijdt dan veelal aan de zijkant naar beneden en vormt een cirkelvormige wal rondom de vroegere
pingo. Het restant van de pingo wordt een pingoruïne genoemd. Binnen de cirkelvormige wal kan zich dan een meertje vormen dat langzaam opgevuld raakt met veen.

Afb.53a Ontstaan van een pingoruïne
Afb.53b Pingo in het arctische gebied van Noord-Canada

Toen het klimaat weer wat warmer werd, betekende dit het einde van de Ahrensburgcultuur. De zeespiegel steeg elk jaar met ongeveer 2 centimeter. De berken keerden definitief terug en ook het zuidelijke wild breidde zich weer naar het noorden uit.

Afb.54 Illustratie van jager-verzamelaars in de Midden Steentijd

Mogelijk trokken de noordelijke Ahrensburgers met de rendieren naar het noorden, maar in onze streken bleven zij. Ze schakelden geleidelijk over op het gevarieerde aanbod van wild. Bij het vuursteen treedt dan een ‘microlithisering’ op: de steelspitsen verdwijnen en worden vervangen door kleine, geometrische microlieten. Ook komen er ‘micro-Federmesser’ voor, wat waarschijnlijk een gevolg was van contacten met de streken verder zuidelijk. Haast ongemerkt vond zo een overgang plaats naar het vroege Mesolithicum, de Midden steentijd. Zie ‘jagers en verzamelaars in de Midden steentijd’.