Begrafenisrituelen
De Swifterbanters lieten niet alleen sporen na van hun dagelijks leven, maar ook van hun omgang met de dood. Dankzij archeologische vondsten kunnen we een glimp opvangen van hun grafrituelen en gebruiken.
Op verschillende locaties zijn graven ontdekt, elk met unieke voorwerpen die iets vertellen over de manier waarop zij omgingen met hun overledenen. Waar werden hun begraafplaatsen gekozen? Hoe lagen de overledenen in hun laatste rustplaats en kregen zij grafgiften mee?
De grafvondsten bieden ook inzicht in gedetailleerde feiten: de aanwezigheid van deelbegravingen, het verschil tussen grafvelden en solitaire graven, de sporen die op de botten zijn achtergelaten en het geslacht en de leeftijd van de overledenen.

Hieronder komen per vindplaats de aangetroffen sporen aan bod. In de volgende subpagina wordt ingegaan op de diverse specifieke onderdelen die direct of indirect een verband hebben met de Swifterbantse grafrituelen.
Vindplaatsen
In totaal zijn 37 skeletbijzettingen van de Swifterbantcultuur in Nederland bekend, van 23 individuen. De vondsten betreffen alleen inhumatiegraven (graven waarin overledenen in hun geheel zijn begraven) en losse skeletresten. Op geen van de Swifterbant-sites zijn crematiegraven aangetroffen. De graven zijn gevonden op 10 verschillende locaties: Zoelen, Urk, Nieuwegein, twee locaties bij Hardinxveld-Giessendam, Schokland en vijf vindplaatsen bij Swifterbant.
Het skeletmateriaal is over het algemeen niet goed geconserveerd. Maar desondanks vertonen de menselijke skeletresten wel een aantal bijzonderheden. Zo komen er vrij veel losse beenderen voor. Alle aangetroffen graven zijn inhumatiegraven: graven waarin het lichaam van de overledene intact wordt begraven. Speciaal hierbij is dat er behalve enkele graven, ook graven voorkomen met meerdere personen.
Bij het beschrijven van de graven wordt een onderscheid gemaakt in collectieve-, individuele-, meervoudige- en dubbelgraven. Collectieve graven zijn graven waarin meerdere individuen zijn begraven, maar niet gelijktijdig. Individuen zijn in verschillende fasen in hetzelfde graf geplaatst. Meervoudige graven zijn ook graven waarin meerdere individuen zijn bijgezet, maar in dit geval zijn de individuen op hetzelfde moment begraven. Onder dubbelgraven wordt hetzelfde verstaan als onder het begrip meervoudige graven, maar in het geval van een dubbelgraf zijn slechts twee individuen bijgezet.
Hardinxveld-Giessendam, Polderweg en de Bruin
Deze laat-mesolithische locaties bevonden zich op rivierduinen die in de winter bewoond werden, vlak voor en tijdens de Swifterbantcultuur. Hardinxveld-Polderweg was in gebruik tussen 5450 en 5000 v.Chr. (vlak voor of tijdens de beginfase van de Swifterbantcultuur) en de nabijgelegen site De Bruin was in gebruik tussen 5250 en 4500 v.Christus. Behalve diverse bewoningssporen zijn er verschillende graven en verspreid liggende menselijke botten aangetroffen van in totaal 19 individuen. Op de Polderweg zijn één intact graf en één verstoord graf opgegraven. Het complete graf bevatte de skeletresten van een oudere vrouw (‘Trijntje’), het oudste bekende skelet uit Nederland. Hoogstwaarschijnlijk van een jagers-verzamelaarsgroep van vlak vóór de Swifterbantcultuur. Zie ook de paragraaf ‘Nederland ten tijde van de Kongemose-cultuur’ op de pagina ‘Jagers-verzamelaars in de Midden Steentijd‘. Zij werd begraven op haar rug met gestrekte ledematen. In de grafkuil werden ook kleine stukjes rode oker aangetroffen. Een derde graf was verstoord, waardoor alleen de bovenste helft van het skelet bewaard is gebleven. Deze behoorde toe aan een man die, net als de vrouw van de Polderweg, in rugligging was begraven. Bij de graven met mannelijke individuen werden geen grafgiften aangetroffen.

Op de locatie Polderweg werd onder de verspreide botten een sleutelbeen gevonden met herhaalde identieke snijsporen. Deze zijn veroorzaakt door een scherpbladerig vuurstenen gereedschap. Deze snijsporen werden geïdentificeerd als perimortem – toegebracht rond of tijdens het moment van de dood – en kunnen zelfs worden geassocieerd met kannibalisme. Er zijn echter te weinig aanwijzingen om te concluderen dat kannibalisme hier een rol speelde.
Op de vlakbij gelegen site De Bruin werd de helft van graf 1, daterend tussen 5300 en 5100 v.Chr., verstoord door het graven van een kuil tijdens fase 2. De bewoners waren mogelijk niet op de hoogte van het graf of hebben er bewust doorheen gegraven. Een tweede graf werd echter niet verstoord. Eén van de graven bevatte de botten van een man, waaruit een oorspronkelijk zittende positie kon worden afgeleid. Op het rechter wandbeen van de schedel bevond zich een geheelde deukfractuur. De grootte en vorm wijzen op een stomp trauma veroorzaakt door een langwerpig object, zoals een knuppel.


Zowel de graven van Polderweg als die van De Bruin vormen clusters in een klein gebied. Waarschijnlijk gaat het om een begraafgebied dat, in ieder geval een bepaalde periode en mogelijk meer dan een eeuw, een consistent onderdeel vormde op deze locatie. Vanwege de bewoningsresten, de lange bewoningsduur, de menselijke skeletresten van mannen, vrouwen en kinderen en de formele begravingen op beide locaties, concluderen onderzoekers dat beide locaties door familiegroepen als basiskampen gebruikt werden.
Zoelen
In Zoelen is een bijzonder graf aangetroffen met skeletten van drie individuen, daterend uit ca. 4000 v. Chr., uit de midden-Swifterbantfase (4600 – 3900 v.Chr.). In het graf lagen onderaan de skeletresten van een kind van ca. 7 jaar. Hierboven lagen de botten van een vrouw van ca. 50-70 jaar. Beide skeletten lagen gestrekt op de buik. Daarboven, gescheiden door een dunne laag plantaardig materiaal (schors of bladeren), lag een aantal ongeordende botten van een tweede vrouw van ca. 30-60 jaar. Het lijkt er op dat het gaat om een (her)begraving van skeletresten na ontbinding van het lichaam. Een opvallende ontdekking op deze locatie is een oeverversteviging, opgebouwd uit palen en verticaal geplaatste planken. In de buurt van het graf zijn enkele losse schedelfragmenten van nog andere personen gevonden. Of er een verband is met een eventuele nabijgelegen nederzetting is onbekend, aangezien de opgraving beperkt was tot deze locatie.
Urk
Op de vindplaats bij Urk, die op een rivierduin lag, is een klein grafveld ontdekt, daterend uit ca. 4200 – 3400 v. Christus. Hier werden 5 grafkuilen aangetroffen met skeletresten van 8 tot 10 individuen. De rivierduin heeft bewoningssporen van de midden- en nieuwe steentijd (10.000 – 2000 v.Chr.). De graven dateren uit de late Swifterbantperiode (3900 – 3400 v.Chr.). De grafkuilen waren ovaal van vorm, van één van de grafkuilen kon de vorm niet worden achterhaald.

De begravingsposities varieerden: 5 individuen lagen gestrekt op de rug, één mogelijk op de rechterzij in een gehurkte houding. Eén individu lag gestrekt op de buik. In één graf werden 3 individuen samen begraven. Door de slechte conservering is niet duidelijk of er sprake is van meerdere bijzettingen in één graf. Acht van de tien bijzettingen bevatten meer dan één bijzetting. Het is mogelijk dat bestaande graven zijn aangevuld met nieuwe bijzettingen. Eén van de skeletten betrof een vrouw. Van de andere skeletten was het geslacht niet te achterhalen. Zeven skeletten waren volwassen individuen, waarvan 5 volwassenen tussen 21 en 40 jaar en 2 volwassenen minimaal 40 jaar waren. Eén skelet was van een kind tussen 8 en 14 jaar.

Daarnaast werden twee losse schedels, waarvan één met een intacte bovenkaak, gevonden. Deze lagen zonder sporen van een kuil. Of de rest van de skeletten door slechte conservering verloren zijn gegaan of dat de schedels los begraven zijn, is niet duidelijk. Aangezien botweefsel slecht bewaard blijft, is het mogelijk dat de rest van de skeletten volledig zijn vergaan. Bij gebrek aan concrete bewijzen, interpreteren sommige onderzoekers dat deze schedels de laatste resten waren van formele begrafenissen. Andere onderzoekers gaan er vanuit dat de schedels niet waren begraven, maar onderdeel waren van een ander soort ritueel. Vlakbij de schedels werd een aantal kleine botfragmenten aangetroffen, maar het is niet duidelijk of de beenderen wel menselijk zijn.
In één graf zijn 6 barnstenen kralen aangetroffen, vlakbij de schedel van een volwassen persoon. Waarschijnlijk waren deze onderdeel van een halsketting. Van dit skelet is niet bekend of het een vrouw of een man was.

Nieuwegein
Eén van de meest bijzondere archeologische vondsten van de Swifterbantcultuur is gedaan in Nieuwegein. Hier zijn bijzondere skeletten gevonden die goed geconserveerd zijn door de klei en veen waar zij onder lagen. Er werden 3 complete menselijke begravingen op deze locatie blootgelegd en er werden skeletdelen van vermoedelijk nog 4 personen gevonden.
Eén van de skeletten betrof een vrouw, tussen 20 tot 30 jaar oud, waarbij in haar arm de botresten van een baby, van 0-6 maanden oud, lagen. De botresten van de baby bestonden uit delen van de sleutelbeentjes, de schedel, een pijpbeen, de kaak en net niet doorgekomen melktandjes. Uit DNA-onderzoek is gebleken dat de baby de dochter is van de vrouw die haar vasthoudt. Of de baby (en misschien ook de vrouw) overleed bij de geboorte is niet duidelijk. Moeder en dochter hebben de namen ‘Ava’ en ‘Ynge’ gekregen. Hun ouderdom is geschat op 6000 jaar en daarmee is het het oudste babygraf dat ooit in Nederland is gevonden.
Babyskeletten worden zelden gevonden, omdat het kraakbeen meestal vergaat. Uniek is ook dat de baby in de armen van een vrouw lag.

Schokland
Op Schokland (P14), gelegen op het noordelijkste deel op een zandrug, zijn 2 overlappende grafveldjes aangetroffen. Deze liggen in het meest oostelijke deel van de zandrug, met een locatie direct aan De Vecht. Er zijn in ieder geval 5 individuele graven, een (mogelijk dubbele) schedelbegraving en 1 of 2 collectieve graven. De oudste graven dateren tussen ca. 4050 en 3800 v. Christus. Ook zijn hier graven gevonden uit de periode aansluitend op de Swifterbantcultuur.

In graf 4 zijn tussen de 6 en 14 individuen samen begraven, waarvan drie skeletten grotendeels bewaard zijn gebleven. De overige individuen waren slechts te herkennen aan clusters van minimaal botmateriaal, wat twijfels oproept over het exacte aantal personen in deze grafkuil.
Hoewel gelijktijdige begraving van sommige individuen mogelijk is, lijkt het waarschijnlijker dat het om latere bijzettingen gaat. Het botmateriaal was te sterk verweerd om een gedetailleerde pathologische analyse uit te voeren, met uitzondering van het gebit van de meeste gevonden individuen, dat in goede staat verkeert.
Bij individu 3 in graf 4 werden een hoofdketting, een driehoekige pijlpunt en een gewei-fragment aangetroffen. Zie verder de paragraaf ‘Grafgiften’. (Mogelijk leefde dit individu kort na de Swifterbantcultuur).
Swifterbant
Het meeste skeletmateriaal is aangetroffen bij Swifterbant. Het skeletmateriaal, van ongeveer 66 individuen, is afkomstig van 2 soorten woonlocaties, oeverwallen en rivierduinen, met verschillende ouderdom. De aanwezigheid van mannen, vrouwen en kinderen duidt erop dat deze gebieden werden gebruikt door familiegroepen. Formele begraafplaatsen bevonden zich op de locaties S11 en S21-S23, daterend uit de periode 4200-4000 v.Christus. De oeverwallen waren bewoond tussen 4400 en 4000 v. Chr., waarna ze overgroeid raakten en overstroomden. De graven hier worden daarom toegeschreven aan de midden-Swifterbantfase (4600 – 3900 v.Chr.). De graven op de rivierduinen zijn moeilijker te dateren. Middensteentijdse jager-verzamelaars (vanaf 6500 v. Chr.) gebruikten deze hoge plekken vaak als kampementen en ze werden lange tijd bewoond. Tussen 3900 en 3400 v. Chr. werden ook deze plekken met veen bedekt. Het is onwaarschijnlijk dat de graven op de rivierduinen bij de middensteentijd horen, omdat botten in droge zandgrond niet bewaard blijven. Waarschijnlijk dateren deze graven uit de midden-Swifterbantfase (4600 – 3900 v.Chr.)- of laat-Swifterbantfase (3900 – 3400 v.Chr.). Door de stijgende grondwaterspiegel in de nieuwe steentijd (5300 – 2000 v.Chr.) werd de zandgrond steeds natter, waardoor het rottingsproces onvoldoende tijd had om al het organisch materiaal te laten verdwijnen. Dit wijst erop dat de graven zijn aangelegd in oudere bewoningslagen. In de laat-Swifterbantfase (3900 – 3400 v.Chr.) staken de rivierduinen als eilandjes boven een moerassig veenlandschap uit: geen aantrekkelijke plek om te wonen, maar wat de mensen toen dachten, weten we niet. Op de oeverwallen zijn 8 graven gevonden met daarin de resten van 10 individuen. Op de rivierduinen zijn 12 graven met 13 individuen aangetroffen. Op beide locaties komen ook losse vondsten voor.
Op de vindplaats S2, lagen 9 begravingen met 10 individuen (zie afb.328e). De graven bevinden zich op het hoogste deel van de oeverwal, zijn allemaal uitgelijnd met de toenmalige kreek en hebben allemaal een zelfde oriëntatie. Dit suggereert dat de oude graven nog zichtbaar waren aan de oppervlakte toen nieuwe graven werden gegraven. De menselijke resten uit de graven werden gevonden tussen -5,32 m en -5,60 m NAP en liggen daarmee 10 cm. dieper dan de cultuurlaag (zie afb. 328f).




Er lag hier o.a. mogelijk een graf van een volwassen man en een volwassen vrouw, waarvan niet bekend is of ze gelijktijdig zijn begraven (resp. graf V en VI). Eén onderzoek meldt dat graf V precies boven graf VI lag. De graven lagen min of meer op één lijn van de oeverwal, tussen het bewoningsafval in de nederzetting. Veel individuen hadden sterke slijtage van de kiezen.
Rond het hoofd van de man was een snoer gebonden met drie barnstenen hangers en twee barnstenen kralen. Bij zijn oor lag een natuurstenen hanger, een bijna vierkante plat zandsteentje (ook wel schuifsteen genoemd) met een doorboring. Op zijn borst lag een hanger van een plaatvormig stuk email van een tand van een wild zwijn met twee perforaties. Deze man wordt ook wel de ‘Hoofdman van Swifterbant’ genoemd. Zie ook de paragraaf ‘Grafgiften’, hieronder.


In sommige grafkuilen werden kleine potscherven en/of vuursteenartefacten gevonden, vergelijkbaar met het materiaal van de bewoningslaag. Of deze als grafgiften moeten worden beschouwd of dat deze toevallig in de kuilen terecht zijn gekomen, is onduidelijk.
Ook is een reeks geïsoleerde skeletresten opgegraven op locatie S2. Deze bestond uit ca. twintig tandfragmenten in combinatie met fragmenten van een dijbeen, een opperarmbeen, een hielbeen en een wervel. De graven op deze locatie S2 worden gezien als een genetisch verwante groep. De tandafwijkingen suggereren verwantschap en de leeftijd en geslachtskenmerken wijzen op een uitgebreide familiegroep. Op basis van de duidelijke uitlijning en gelijke begrafenisposities, is gelijktijdigheid van de graven aannemelijk.
Tussen het nederzettingsafval zijn ook twee losse menselijke botten aangetroffen. Deze zijn hoogstwaarschijnlijk niet via een begraving hier terecht gekomen, maar bijvoorbeeld door verstoring van een graf.
Graf 8 bevatte 2 individuen, waarvan alleen enkele ribben zijn geborgen van individu 2. Een van deze individuen betrof een kind van 3,5 – 4 jaar oud. Het andere individu betrof de resten van een volwassene van onbekend geslacht. Onderzoekers zijn niet zeker of de individuen tegelijkertijd zijn begraven, of dat het tweede individu later is bijgezet.
Op de vindplaats S3, ook op een oeverwal, zijn geen bijzettingen gevonden, maar wel twee losse menselijke botten.
Op de vindplaats S4 is een incompleet skelet gevonden van een kind van 7 tot 8 jaar oud. Zijn/haar schedel was gefragmenteerd, maar het grootste deel van het schedeldak, het viscerocraniale deel van de schedel met de oogkassen en de onderkaak, waren aanwezig. De thorax was grotendeels incompleet door post-depositionele verstoring van het graf. Slechts enkele wervels, ribfragmenten en delen van het bekken konden worden teruggevonden. Van de ledematen waren enkele schachtgedeelten van de bovenarmen, boven- en onderbenen, één middenhandsbeentje en één vingerkootje aangetroffen. De bewaarde botten verkeerden echter in redelijk goede staat.
Ook is op S4 een schedelfragment van waarschijnlijk een man van 20 tot 40 jaar oud gevonden. Het gaat om het rechter wandbeen waarop de coronale, sagittale en lambdoïde hechtingen zichtbaar zijn. Op de buitenkant van het schedelfragment zijn verschillende krassen zichtbaar. Er is geen botreactie, wat betekent dat deze krassen rond het tijdstip van overlijden of post-mortem zijn ontstaan. Deze sporen zijn dus niet veroorzaakt door wortelgroei of snijwonden. Maar de exacte oorzaak blijft onbekend.


Op de vindplaats S11 bij Swifterbant, ook op een rivierduin, zijn twee graven ontdekt met elk één individu. Eén hiervan is hoogstwaarschijnlijk een volwassen man van jonge- tot middelbare leeftijd. Het andere individu is een jong volwassene.
Op de vindplaatsen S21-24, op een rivierduin, zijn de menselijke resten van 11 individuen gevonden, elk in een grafkuil. Van één individu is alleen de schedel gevonden. Twee bijzettingen betreffen dubbelgraven, waaronder één met 2 vuurstenen pijlpunten. In latere publicaties is een van deze twee artefacten afgeschreven als kling. Of de andere vuurstenen pijlpunt ook een kling of iets anders zou kunnen zijn, blijft onbekend. Deze is verloren geraakt in de depotopslag en kan daardoor niet meer worden onderzocht. Onduidelijk is of deze 2 voorwerpen bij de skeletten horen of dat ze toevallig in de vulling van het graf terecht zijn gekomen. Onder het nederzettingsafval is ook een los schedelfragment gevonden.



Op vindplaats S25 zijn geen graven gevonden, maar wel enkele bot- en houtresten die wijzen op incidentele activiteiten. Daarnaast zijn er aardewerkfragmenten aangetroffen, afkomstig van ongeveer 6 potten. De grote variatie binnen deze vondsten suggereert dat het gaat om afzonderlijke stortingen van materiaal langs het duin en dat dit dus als een dumpzone fungeerde. Opvallend is dat het aantal aardewerkfragmenten veel lager is dan gebruikelijk bij oevervindplaatsen en dat slechts een deel van het gangbare repertoire vertegenwoordigd is. Dit duidt mogelijk op een specifieke functie van de locatie, die verband houdt met de graven op S21 en S24. Onderzoekers vermoeden dat de inhoud van de potten werd geconsumeerd als onderdeel van een grafritueel.


In de volgende subpagina wordt ingegaan op de diverse specifieke onderdelen die direct of indirect een verband hebben met de Swifterbantse grafrituelen.