Jagen en verzamelen

Jagen en verzamelen was een belangrijk onderdeel van de Swifterbanters om aan voedsel te komen. In de Vroeg-Swifterbantfase (4900 – 4600 v. Chr.) was dit zelfs hun enige manier. Akkerbouw en veeteelt pasten zij in deze vroege fase nog niet toe. Gecultiveerde gewassen en vlees van gedomesticeerde dieren stonden dus nog niet op hun menu. Hun voedsel verkregen ze door jacht, visvangst en het verzamelen van planten. Met het gebruik van aardewerken potten, het archeologische startpunt van de Swifterbantcultuur, konden ze voedsel bereiden, opslaan en vervoeren. Dit was innovatief ten opzichte van hun voorouders, de jager-verzamelaars in het Mesolithicum. Het aardewerk bracht hen veel nieuwe mogelijkheden in hun jagers-verzamelaarsbestaan. Toen zij in de latere Swifterbantfases hun menu uitbreidden via veeteelt en akkerbouw, bleef het jagen en verzamelen een belangrijk onderdeel in hun voedselvergaring.

Hieronder wordt eerst de basis van jagen en verzamelen beschreven, resp. mobiliteit en voedselvergaring. Vervolgens wordt ingegaan op de verwerking en op welke manier het jagen en verzamelen een rol speelde in hun dagelijkse leven.

Mobiliteitsytemen

Over het algemeen hebben jager-verzamelaarsamenlevingen grote gebieden nodig, van duizenden tot tienduizenden vierkante kilometers. In een dergelijk gebied wonen vaak slechts tientallen tot een paar honderd mensen. In deze gebieden worden meestal systematische mobiliteitspatronen gehanteerd, op basis van sociale- en ecologische overwegingen. Zo maken ze gebruik van de ritmes van de seizoenen of aan de kust van de ritmes van de maan (getijden). Omdat er vaak op meerdere plekken voedselbronnen beschikbaar zijn en niet altijd te voorspellen is waar welk voedsel aanwezig is, gebruiken jager-verzamelaarsgroepen vaak complexe mobiliteitssystemen. Er worden twee uitersten hierin onderscheiden: in het ene systeem verhuist de groep steeds naar verschillende voedselbronnen. Ook wel residentiele mobiliteit genoemd. In het andere systeem worden expedities (’task forces’) gedaan om spullen naar de groep te brengen. Ook wel ‘logistieke mobiliteit’ genoemd. Veel jager-verzamelaarsamenlevingen passen een mix van deze twee systemen toe.

Ook de Swifterbanters waren een specialist in het combineren van deze mobiliteitssystemen. Ze verplaatsten zich voor korte of langere tijd, met de hele groep of met een deel van de groep, geregeld naar andere locaties om (o.a.) meer of ander voedsel te vinden. Hoe beter men de omgeving kon exploiteren, zonder deze uit te putten, hoe meer kans om te overleven. Zo maakten ze, vaak seizoensgebonden, gebruik van vis- en jachtkampen. Met deze ‘special activity camps’ exploiteerden ze doorgaans de natte gebieden vanuit de droge- en hogere gebieden zoals duinen. Ook zijn er aanwijzingen dat de Swifterbanters met beleid op wild joegen; Zo werd op hun site bij de Hoge Vaart in Flevoland uitsluitend op wilde zwijnen gejaagd die tussen de twaalf en dertig maanden oud waren.

Hun mobiliteit zal niet alleen binnen de groep hebben plaats gevonden maar ook tussen groepen. Kenmerkend voor het jagen- en verzamelaarsbestaan is dat er soms meer dan genoeg voedsel aanwezig is, terwijl er soms dagen of weken weinig tot niets voor handen is. In tijden van schaarste is het delen of ruilen van voedsel dan ook essentieel. In hoeverre de Swifterbanters hier ook mee te maken hadden, is helaas niet bekend. Maar zij zullen ongetwijfeld hier in min of meerdere mate mee te maken hebben gehad en bepaalde afstanden hebben afgelegd om met andere groepen voedsel uit te wisselen en/of te ruilen voor bepaalde producten en/of kennis.

Waar zij in de beginperiode van hun cultuur vooral residentiele mobiliteit toepasten, gingen zij vanaf de middenperiode (4600 – 4000 v. Chr.), wanneer zij ook veeteelt gingen toepassen, steeds meer over op logistieke mobiliteit. Zie ook de pagina ‘Wonen’.

Voedselvergaring

Visvangst en jacht

Afhankelijk van de regio viste men o.a. op snoek, steur, zalm, paling en meerval. Op locaties die in verbinding stonden met de zee werden ook zeehonden gegeten. Vermoedelijk werden de meeste vissen in de wateren bij hun woonplaatsen gevangen. Bruinvissen, dolfijnen en potvis (één geval van bekend) werden in de kustregio gegeten. Deze waren waarschijnlijk aangespoeld aangetroffen en geëxploiteerd (hieronder meer over de regio-specifieke omstandigheden).

Afb.204 Illustratie zoals Swifterbantjagers jaagden met pijl en boog

Wat betreft wild, werden er veel zwijnen geschoten en jaagden ze, minder vaak, op edelherten. Soms werd een oerrund, eland, ree, wolf, bruine beer of lynx geschoten. Op grote schaal, behalve aan de kust, werden ook bevers en otters gevangen, waarschijnlijk met vallen. Met vallen werden ook wilde katten, marters en bunzingen gevangen. In de wetlands, vooral in het kustgebied, werd gejaagd op watervogels, met name op eenden.

Voor het vangen van o.a. bevers en otters, gebruikten de Swifterbanters allerlei soorten vallen. Voor het vangen van vis werden visweren en fuiken ingezet. Het gebruik van de visweren was gericht op een meer grootschalige visvangst. Met de visfuiken werden kleinere vissen gevangen. Het vervaardigen- en toepassen van dit soort vistechnieken was een behoorlijke investering. Dit zal alleen efficiënt geweest zijn bij langdurig gebruik van een vast territorium en een beperkte mobiliteit. Het is opvallend dat visweren en fuiken, naast veel andere vistechnieken, al in de verre prehistorie werden toegepast, doorontwikkeld en zijn tot op heden nog steeds in gebruik. Zie ook het hoofdstuk ‘visweren en fuiken’ op de pagina ‘Hout’,

Afb.204a Illustratie van het plaatsen van een visfuik

De visfuik bij Emmeloord is één van de grootste in Europa. Hier werden 66 palen van zo’n 5 meter lang en een doorsnee van 15 cm. gevonden. Er zaten twijgen horizontaal aan bevestigd en daaraan weer verticale twijgen. Aan deze constructie zaten fuiken. Een zijkreek werd zo helemaal afgesloten zodat alle vis, o.a. paling, snoek, dunlipharder, baars, meerval, zalm, en steur, die daar met de stroming mee doorheen zwom, kon worden gevangen. Het vermoeden is dat de Swifterbanters bij deze visweer meer vingen dan dat zij lokaal konden consumeren. De vraag is of zij de vis ter plekke rookten of droogden en of zij deze daarna naar andere nederzettingen brachten. Archeologische aanwijzingen zijn hiervoor niet gevonden.

Afb.208 Aangetroffen visfuik bij Emmeloord van de Swifterbantcultuur
Afb.209 Illustratie van de wijze waarop een visfuik werd gebruikt
Afb.210  Een bestaand visweer bij Kappeln (Duitsland), zoals deze mogelijk ook er uit zag t.t.v. de Swifterbantcultuur

Het jagen en verzamelen werd mede bepaald door de omstandigheden van het landschap. De sites in resp. de huidige IJsselmeerpolders en het rivierengebied hadden hun eigen specifieke menu (klik in de afbeeldingen hieronder).

Afb.203c Illustratie van jagers-verzamelaars waarbij de hond hen meehielp bij de jacht

Bij de jacht werden waarschijnlijk honden ingezet. Al in de Midden steentijd (10.000 – 5300 v.Chr.) leefden in Nederland honden als huisdier bij jager-verzamelaars en hielpen zij mee bij het jagen (zie de paragraaf ‘Nederland ten tijde van de Kongemose-cultuur’ op de pagina ‘Jagers en verzamelaars in de Midden steentijd‘). Op veel Swifterbant-vindplaatsen zijn resten van honden aangetroffen. Het is dan ook waarschijnlijk dat dit dier een structureel onderdeel vormde van de Swifterbant-gemeenschappen.

Verzamelen

Behalve jagen op wild, werden ook, zo blijkt uit vondsten, planten, noten en vruchten verzameld en gegeten, zoals hazelnoot, eikels en wilde appel. Ook andere wilde planten waren vaak aanwezig rondom Swifterbantsites. Mogelijk aten zij daarom ook o.a. speenkruid, lisdodde, brandnetel, muur, weegbree, jonge scheuten van de es, hop en zuring. Dat geldt ook voor besvruchten, zoals bramen, vlierbessen, meidoorns en rozenbottels. Er zijn ook vondsten gedaan van verkoolde plantenresten van voedzame wortels en wortelstokken, knollen en bollen. Dit was een belangrijke zetmeelbron voor de Swifterbanters. Vooral het isotopen-onderzoek van het menselijk skeletmateriaal uit de begravingen, wijst op een flink aandeel van voedsel dat in of rond het water afkomstig was.

Afb.205 Reconstructie van verzamelen van planten door jager-verzamelaars

Noten waren makkelijk te verzamelen. De olie- en eiwitrijke noten droegen in grote mate bij aan de energiebehoefte; een handjevol hazelnoten of eikels staat gelijk aan resp. 100 en 140 kilocalorieën. Eikels zijn bovendien rijk aan zetmeel en eiwitten. De voedingswaarde van hazelnoten en eikels is vergelijkbaar met die van granen, die de Swifterbanters in de vroege fase nog niet aten.

Insecten, slakken en larven zullen waarschijnlijk ook een onderdeel geweest zijn van het menu van de Swifterbanters. Bewijs hiervoor is archeologisch moeilijk te vinden doordat deze dieren snel vergaan en klein zijn. Maar aannemelijk is het wel, aangezien het een goede bron van voedsel is. Insecten zijn rijk aan eiwitten, ijzer en calcium. Deze zullen dan gekookt, gebakken of geroosterd zijn genuttigd, maar vaak ook rauw of soms levend zijn gegeten. De smaak is vaak nootachtig. De hoge voedingswaarde zal in tijden van schaarste een goede toevoeging zijn geweest. Het feit dat meer dan 2 miljard mensen tegenwoordig dagelijks insecten eten, geeft aan hoe waardevol deze voedselbron is.

Afb. 205b Wereldkaart met landen waar het tegenwoordig gebruikelijk is om wel (groen) en om niet (rood) insecten te eten

Of de Swifterbanters alcohol maakten/dronken, is niet bekend. De techniek om dit te maken bestond al langere tijd. In Israël hebben archeologen een brouwerij ontdekt van 13.000 jaar oud (zie ook de pagina ‘Ontstaan van de Agrarische Revolutie‘). Dit zou volgens onderzoekers daarmee de oudst bekende plek zijn waar alcohol werd geproduceerd. Het is echter onwaarschijnlijk dat de Swifterbanters van graan bier maakten omdat zij dit nog weinig verbouwden. Maar bier kan ook worden gebrouwen van zetmeelhoudende wortels en zelfs van eikels. Daarnaast kunnen wilde vruchten, berkensap en honing worden vergist tot wijn. Dit fermenteren van fruit en honing is bovendien niet heel moeilijk. Het maken van wijn dateert al van ca. 10.000 jaar geleden uit China, en bestond uit een gefermenteerde combinatie van rijst, honing, druiven en meidoorn. Hoewel sporen van het maken en consumeren van alcohol bij de Swifterbanters dus niet zijn aangetroffen, kan het niet geheel worden uitgesloten dat ook de Swifterbanters wijn of bier nuttigden.

Met de steeds verfijndere onderzoekstechnieken is gebleken dat jager-verzamelaars in het Mesolithicum, en dus ook de Swifterbanters tijdens hun jagers-verzamelaarsbestaan, alles eters waren en dat het verzamelaars-onderdeel niet onderschat moet worden. In welke verhouding hun voeding precies bestond uit plantaardige- en dierlijke ingrediënten is echter niet bekend. Dit zal o.a. afhankelijk zijn geweest van de omstandigheden, het landschap waar men verbleef en het seizoen.

Afb.205a Illustratie van jager-verzamelaars t.t.v. de Swifterbantcultuur

Ook is gebleken dat zij op inventieve- en creatieve manieren gevarieerde gerechten konden maken. Zij konden technieken toepassen om planten smakelijk, verteerbaar en zonder gevaar eetbaar te maken. Vondsten wijzen erop dat zij bakjes en kommen gebruikten om de vermalen voedingsresten in op te vangen. Ook wijzen de vondsten erop dat zij ingrediënten fijn maakten voor de maaltijd en dat zij mogelijk samengestelde gerechten bereidden. Bijvoorbeeld koeken of stoofschotels. De koek kan gebakken zijn op een platte steen. Gerechten kunnen in bladeren zijn verpakt en zijn gestoofd in kuilhaarden. Voorbeelden van gerechten die allemaal gemaakt zouden kunnen zijn, is te zien op het Oerkookboek.

Vetwinning

Dierlijke botten bevatten vet. Er zijn aanwijzingen dat de Swifterbanters dit vet op bepaalde locaties wonnen voor het maken van werktuigen en het conserveren van voedsel. Op welke manier de Swifterbanters dit vet concreet gebruikten, is echter niet bekend. Uit onderzoek is gebleken dat in het Neolithicum dit vet gebruikt werd om gereedschap in te vetten, zoals bijvoorbeeld de pees van een pijl en boog, om kleding, tenten en boten waterbestendig te maken, als lichtbron (kaarsen en brandolie) en ook om voedsel te conserveren. Het is dus aannemelijk dat ook de Swifterbanters het gewonnen vet hiervoor gebruikten.

Het extraheren van vet uit de botten zelf, fat rendering genoemd, is een arbeidsintensief proces (en is iets anders dan het winnen van merg). Meer hierover is te lezen bij het onderdeel over werktuigen, op de pagina ‘Botten’.

Etno-archeologische bronnen wijzen er op dat deze procedure volledig verdween nadat men een zuiveltolerantie opbouwde, omdat uit zuivel meer vet wordt verkregen. Deze tolerantie werd pas later in het Neolithicum ontwikkeld en kwam bij de Swifterbanters in principe nog niet voor en mogelijk bleef dit dus een vast onderdeel van hun voedselpatroon.

Verwerking: Koken, opslag en transport

Ten tijde van het gehele Mesolithicum, maakten jager-verzamelaars gebruik van kuilen en haarden. Ook de Swifterbanters maakten hier gebruik van. Eé n van de soorten haarden die werden gebruikt in deze periode, waren oppervlaktehaarden; ondiepe haarden die op de grond werden aangelegd en die het middelpunt vormden van allerlei dagelijkse activiteiten. Er zijn bij dit soort haarden houtskool, vuursteen en verkoolde hazelnootdoppen en soms stukjes verbrand bot, visresten en resten van knollen en wortels gevonden. De haarden hadden dus waarschijnlijk een belangrijke functie bij de bereiding van eten.

Afb.210a Reconstructie zoals jagers-verzamelaars in het Mesolithicum rondom een haardvuur kunnen hebben gezeten

Ook werden kuilhaarden gemaakt, ook wel haardkuilen genoemd. Zij zijn alleen in Noord-Nederland aangetroffen. Het zijn ronde ingravingen met een diameter van 40 tot 80 centimeter. Meestal zijn ze komvormig in doorsnede met een diepte van ongeveer 40 tot 50 centimeter. Ze zijn vaak gevuld met houtskool, soms met verkoolde hazelnootdoppen en verbrand bot. Sommige kuilhaarden bevatten ook ‘kookstenen’: door hitte gebarsten of gefragmenteerde stenen. Over welke functie deze kuilhaarden hadden, zijn de meningen verdeeld. Mogelijk was het bedoeld voor de productie van teer of pek om microlieten en andere werktuigen vast te kunnen zetten aan een handvat van organisch materiaal, het drogen en/of roken van voedsel om het te kunnen bewaren en het bereiden van voedsel door het te verhitten of te stomen. Zoals ook natuurvolken tegenwoordig nog doen.

Afb.210b Een haardkuil tekent zich als een donkere verkleuring af tegen het gele zand, op een site bij Barneveld, daterend van ca. 6000 v. Chr.
Afb.210c Illustratie van koken in de steentijd

Andere functies zouden kunnen zijn dat water aan de kook werd gebracht door kookstenen in de kuilen of in een oppervlaktehaard te verhitten en deze hete stenen vervolgens over te brengen naar een container (houten bak) met water of een kuil met daarin een huid die is vastgezet met stenen. Aan het einde van het Mesolithicum verdwenen kuilhaarden langzaam uit beeld. Mogelijk heeft dit te maken met de komst van aardewerk.

Er is ook een groep kuilen aangetroffen in Mesolithische kampplaatsen waarvan de functie niet (helemaal) duidelijk is. Enkele van deze kuilen hadden grote voorraden verkoolde hazelnootdoppen. Mogelijk hadden deze kuilen de functie van rooster of voorraad. In het buitenland zijn kuilen aangetroffen die volgens onderzoekers werden gebruikt om vis in te fermenteren. De vis werd ‘aangezuurd’, bijvoorbeeld met dennenbast of zeehondenvet. Vervolgens werd de vis in huiden verpakt en in een kuil begraven. Dit lijkt ongeveer op de hedendaagse ‘graved lax’ in Scandinavië, wat ‘in de grond begraven zalm’ betekent. Deze manier van conserveren is met name geschikt in koelere klimaten. Of dit ook in Nederland werd toegepast, is niet bekend.

Het eten werd geroosterd boven een vuur, bereid in warme as. Ook werd het verpakt in bladeren en vervolgens klaargemaakt in kookkuilen met gloeiende houtskool. Een andere methode was om water in een leren zak of in een met leer beklede kuil aan de kook te brengen met behulp van warme stenen. Deze stenen verhitte men eerst in een vuur en werden dan met twee stokken overgeplaatst. Deze kookmethodes werden ook veel door eerdere jagers-verzamelaars in het Mesolithicum gebruikt.

Afb.206 Voorbeeld van het roosteren van vis, zoals de Swifterbanters mogelijk ook deden
Afb.207 Voorbeeld van koken in een leren zak met warme stenen, zoals de Swifterbanters mogelijk ook deden

Daarnaast gebruikten de Swifterbanters eigen gemaakte aardewerk om (o.a.) mee te koken. Het materiaal dat zich kenmerkt voor de archeologische start van de Swifterbantcultuur. Dit aardewerk betekende een grote verandering voor de bereiding van eten. In gebieden waar weinig stenen voor handen waren, maakte dit het koken voor Swifterbanters, in vergelijking met eerdere jager-verzamelaars groepen, veel makkelijker. Het koken in potten maakte het voedsel beter verteerbaar. Ook voor het koken van graanpappen waren potten handig. Het koken van vis ging ook makkelijker in aardewerken potten, omdat vis makkelijk uit elkaar valt en zo beter behouden blijft.

Afb.211 Replica van een Swifterbantpot (gemaakt door Cora Koster-Sperling)

Het feit dat het vet van het vlees behouden bleef bij het koken in potten, was cruciaal. Vet vlees was een belangrijk onderdeel om gezond te blijven. Als men alleen mager vlees zou eten, zou dit schadelijk zijn voor nieren en lever, zou men uitdrogen, de eetlust afnemen en zou hun spierweefsel afbreken. Bovendien bood het gebruik van aardewerken potten hen de mogelijkheid om voedsel (langer) op te slaan. Zij konden zo voorraden aanleggen. Etnografische studies tonen aan dat recente jager-verzamelaars vaak een voorraad drinkwater op de kampplaats hebben, zelfs als er een zoetwaterbron dichtbij is. Mogelijk kenden de Swifterbanters dit gebruik ook. De potten hadden een S-vorm en een puntbodem, waardoor ze ook geschikt waren om de voorraden makkelijk per kano, een belangrijk transportmiddel, te vervoeren. Door de mogelijkheid van opslag en transport werd de keuze uit voedsel ook diverser.

Met de komst van aardewerken potten konden de Swifterbanters hun voedsel dus gemakkelijker koken, bewaren en vervoeren. Het gaf hen toegang tot nieuwe ingrediënten en gerechten die voorheen buiten hun bereik lagen. Dit leidde tot een verrijking van hun dieet en een groeiende voedselzekerheid. Een ontwikkeling waar eerdere jagers-verzamelaars nooit mee te maken hadden gehad. Het mobiliteitssysteem van de Swifterbanters zal hierdoor ook zijn beïnvloed en verklaart mogelijk (in ieder geval deels) de overgang van vooral een residentieel- naar een meer logistiek mobiliteitssysteem. Zoals eerder beschreven, hangt wellicht de afname van kuilhaarden ook samen met het gebruik van aardewerk. Hoewel we niet precies weten hoe groot de impact op hun dagelijks leven was, is het aannemelijk dat het gebruik van aardewerken potten een diepgaand effect had op hun bestaan en dat dit hun samenleving, incl. hun cultuur, onomkeerbaar veranderde.

Rol in het dagelijkse leven: ‘Werken’ in deeltijd

Hoe de dagindeling van het jagers-verzamelaarsbestaan van de Swifterbanters er uit heeft gezien, is niet bekend. Maar wel wordt er door antropologen vaak op gewezen dat het werk van jager-verzamelaars, ondanks dat dit veel vaardigheden vergt, niet veel arbeid kost. Diverse onderzoeken suggereren dat jager-verzamelaars gemiddeld ergens tussen de 20 en 40 uur per week of in ieder geval 2 tot 4 uur per dag werken, afhankelijk van wat er tot werk wordt gerekend.

Bovendien werken ze niet volgens de klok; ze werken wanneer de tijd rijp is om het werk te doen en wanneer ze er zin in hebben. Er is voldoende tijd in het leven van jager-verzamelaars voor vrijetijdsactiviteiten, zoals spelletjes, religieuze ceremonies, het maken en bespelen van muziekinstrumenten, zingen, dansen, reizen naar andere groepen om vrienden en familie te bezoeken, roddelen en gewoon rondhangen en ontspannen.

Ook de Swifterbanters hadden dus mogelijk, in verhouding met boeren, redelijk wat vrije tijd. Hoeveel vrije tijd zij hadden en hoe ze deze besteedden, is niet bekend, maar zal verband hebben gehouden met o.a. de regio, de seizoenen en hun mobiliteitssytemen, zoals hierboven beschreven.

Specifieke vondsten die wijzen op muziekinstrumenten, zijn bij de Swifterbantcultuur niet aangetroffen. Maar er is in de wereld geen voorbeeld bekend van een cultuur die geen muziek ontwikkelde. Het is een zeer belangrijk sociaal fenomeen dat een groep samenbrengt en banden onderhoudt. Veel muziekinstrumenten zijn meestal gemaakt van organische materialen die snel vergaan, hoewel er enkele fluiten bewaard zijn gebleven die wel 40.000 jaar oud zijn. Er zijn geen trommels uit het Mesolithicum gevonden, maar er zijn wel stokken gevonden die hoogstwaarschijnlijk op trommels zijn gebruikt. Dat de Swifterbanters muziek maakten, is dus aannemelijk, maar op welke manier blijft speculeren.

Afb. 203a Reconstructie van jager-verzamelaars in het Mesolithicum die muziek maken
Afb.203b: Reconstructie van jager-verzamelaars in het Mesolithicum

Het jagen en verzamelen bleef voor de Swifterbanters een belangrijk onderdeel in hun voedselvergaring. Maar hun menu breidde in de loop der tijd uit; na ongeveer 300 jaar zetten de Swifterbanters de eerste stap naar landbouw; vanaf circa 4700 v. Chr. begonnen zij aan veeteelt en vanaf ca. 4300 v. Chr. aan akkerbouw.