Maatschappelijke relaties

Hoe zag het sociale leven van de Swifterbanters eruit? In wat voor groepen leefden ze samen? Hoe gingen ze met elkaar om, en hadden ze ook contact met ander culturen? Hun sociale structuur en hun identiteit zijn lastig te reconstrueren, maar archeologische vondsten en DNA-onderzoek geven ons wel een inkijkje in hun wereld. Hieronder worden eerst hun onderlinge banden (intern) beschreven. Daarna wordt ingegaan op hun contacten met anderen (extern) en tot slot komen mogelijke conflicten aan bod.

Afb.203b Reconstructie van jager-verzamelaars in het Mesolithicum

Intern

Een gedeelde identiteit vóór 5000 v. Christus?

Voor de opkomst van de Swifterbantcultuur leefden er diverse groepen jager-verzamelaars in Nederland en dus ook in het toekomstige leefgebied van de Swifterbantcultuur. Op verschillende Swifterbantsites zijn sporen van jager-verzamelaars gevonden die dateren van vóór de opkomst van de Swifterbantcultuur. Zo zijn bij Swifterbant bewonerssporen aangetroffen die teruggaan tot circa 6600 en 5600 v. Christus.

De sociale structuur van deze groepen jager-verzamelaars nam mogelijk al duidelijke vormen aan vóór het officiële archeologische begin van de Swifterbantcultuur. Op basis van archeologische vondsten wordt aangenomen dat de Swifterbantcultuur rond 5000 v. Chr. zijn oorsprong vindt, toen jager-verzamelaars in een bepaalde regio een uniforme stijl van aardewerk begonnen te gebruiken. Dat doet vermoeden dat deze jager-verzamelaars al vóór die tijd contact met elkaar hadden en mogelijk al een gedeelde cultuur of in ieder geval gezamenlijke culturele onderdelen hadden ontwikkeld.

Op welke wijze en hoe intensief deze contacten vóór 5000 v.Chr. waren, is echter niet bekend. Er is weinig inzicht in welke jager-verzamelaarsgroepen op welke locaties afwisselend verbleven voorafgaand aan de Swifterbantcultuur. Of zij allemaal of een beperkte hoeveelheid groepjes het aardewerkgebruik overnamen, is dan ook niet bekend.

Dat de uniforme stijl van aardewerk mogelijk ook andere culturele onderdelen binnen de Swifterbantcultuur heeft versterkt (taal, rituelen, religie, ceremonies, normen en waarden), is niet ondenkbaar maar ook hierover kan alleen maar worden gespeculeerd.

Afb.325 Illustratie van een nederzetting van jagers-verzamelaars in het Mesolithicum, zoals mogelijk ook de vroege Swifterbanters leefden

Deze contacten waren in ieder geval dermate intensief dat zij dezelfde aardewerken stijl met elkaar gingen delen. Vanuit antropologisch perspectief is het dus aannemelijk dat de Swifterbantcultuur al vóór 5000 v.Chr. in één of andere (lichte) vorm bestond, ondanks dat dit niet direct zichtbaar is in het archeologisch materiaal.

Het belang van sociale netwerken

Een sociaal netwerk zal belangrijk zijn geweest voor de Swifterbanters. Uit onderzoek is gebleken dat samenwerking en het delen van voedsel van vitaal belang zijn voor het voortbestaan ​​van jagers-verzamelaarsgemeenschappen. Het is waarschijnlijk dat dit net zo geldt voor jager-verzamelaars in het verleden als voor jagers-verzamelaars-gemeenschappen vandaag de dag. Gebleken is dat de sociale structuur van jagers-verzamelaars vaak bestaat op meerdere niveaus in verschillende groepen, om zo deze coöperatieve systemen te reguleren. Bovendien reguleren deze sociale structuren op meerdere niveaus sociale regels, vriendschaps- en verwantschapsbanden en de verspreiding van sociale normen, wat een efficiëntere manier van delen en samenwerken bevordert. Delen is een cruciale aanpassing aan de levensstijl van jagers-verzamelaars, essentieel voor hun veerkracht – en essentieel voor de evolutie van de mensheid. Onderzoek toont aan dat de sociale structuur van jagers-verzamelaars vaak de volgende niveaus kennen: Het eerste niveau is hun directe huishouden, meestal bestaande uit vijf of zes individuen; het tweede sociale netwerk is een cluster van drie tot vier nauw verwante huishoudens waarmee een individu regelmatig voedsel deelt; het derde is het bredere kamp. Zonder voedsel te delen om de dagelijkse tekorten te compenseren, kon men simpelweg niet overleven.

Een sociaal netwerk was ook essentieel voor de opvoeding van kinderen. Antropologische studies tonen aan dat kinderen “evolutionair geprogrammeerd” zijn om uitzonderlijk veel fysiek contact en persoonlijke aandacht te krijgen van meerdere verzorgers, naast hun biologische ouders. Kinderen van (prehistorische) jager-verzamelaars hadden doorgaans minstens tien verzorgers en soms zelfs twintig of meer. Dat waren niet alleen volwassenen, maar ook oudere kinderen in het gezin, die zo waardevolle ervaring konden opdoen voor als ze zelf ouders werden. Binnen dit grote netwerk van opvoeders, was een klein groepje ‘kernverzorgers’ die persoonlijke aandacht en consistente zorg bood aan de kinderen. Het spreekwoord ‘It takes a village to raise a child‘ (het kost een heel dorp om een ​​kind groot te brengen) is zeker van toepassing voor jager-verzamelaars. Ook de Swifterbanters zullen hoogstwaarschijnlijk dan ook een min of meer structurele vorm van samenwerking hebben gekend, incl. bijbehorende sociale- normen en tradities.

Studies tonen aan dat contacten binnen jager-verzamelaarsgroepen in ieder geval al in de Midden Steentijd (10.000 – 5.300 v. Chr.) zich konden uitstrekken tot 160 kilometer. Ook de Swifterbanters zouden dus in staat geweest kunnen zijn om dergelijke grote afstanden te overbruggen. Hun kano’s zullen daarbij in het waterrijke leefgebied een belangrijk vervoermiddel zijn geweest.

Taakverdeling

Of en welke taakverdeling er is geweest binnen Swifterbantse groepen, is weinig over bekend. Binnen veel (prehistorische) jager-verzamelaarsgroepen bestond vermoedelijk wel een vorm van taakverdeling. Terwijl sommige leden van de groep jaagden, hielden anderen zich bijvoorbeeld bezig met het verzamelen van noten of vruchten, maken van gereedschappen en het opbouwen van een tijdelijk kampement.

Afb. 325a Reconstructie van een vrouw met wapen in het Mesolithicum

Lang ging men er van uit dat het jagen een mannentaak was. Alleen mannen zouden geschikt zijn voor de jacht vanwege hun grotere fysieke kracht. Recent onderzoek nuanceert dit beeld. Wetenschappers onderzochten o.a. oude verslagen over moderne jagers-verzamelaars en concludeerden dat in zo’n tachtig procent van de gevallen vanaf het jaar 1800 ook vrouwen jaagden. Baby’s droegen ze ondertussen gewoon bij zich of ze lieten deze achter in het kamp bij andere leden van de gemeenschap. Ook archeologische studies tonen aan dat ook vrouwen deelnamen aan het jagen. Mogelijk dat ook vrouwen in de prehistorie, en dus ook Swifterbantse vrouwen, deelnamen aan de jacht.

Volgens veel onderzoekers is het verzorgen van de kinderen waarschijnlijk wel merendeels een vrouwentaak geweest bij prehistorische jagers-verzamelaars, en dus ook wellicht bij de Swifterbantcultuur. Activiteiten in het verlengde hiervan, zoals koken en aardewerk maken, zullen mogelijk ook eerder een vrouwentaak zijn geweest.

Afb. 247a Illustratie van het maken van aardewerken potten

Sociale egaliteit en besluitvorming

De Swifterbanters leefden in kleine groepen op lokaal niveau. Deze bestonden waarschijnlijk uit enkele tientallen mensen die in kleine nederzettingen leefden. Onderzoekers schatten dat per huis of plattegrond er 8 tot twintig personen leefden. De samenstelling van het gezin zal hebben bestaan uit ouders en kinderen, maar ook grootouders, andere naaste familie en niet-verwante partners.

Het is daarom aannemelijk dat hun samenleving grotendeels gebaseerd was op wederzijdse afhankelijkheid, samenwerking en gezamenlijke groepsbeslissingen.

Afb.325b Reconstructie van een jager-verzamelaarsfamilie uit de steentijd

Hun groepen waren dus waarschijnlijk relatief egalitair, met weinig tot geen duidelijke sociale- of economische ongelijkheid. Er zal waarschijnlijk weinig verschil zijn geweest qua status of hiërarchie en er was geen centraal gezag. Leiderschap was mogelijk tijdelijk, lokaal en gebaseerd op kennis en vaardigheden zoals jacht, visserij, leiderschapskwaliteiten en/of ambachtelijke vakmanschap.

Het nomadische leven, dat de Swifterbanters met name in de vroegste periode kenden, zorgde voor een voortdurend veranderende omgeving. Dat zorgt er ervoor dat de waarde van verschillende eigenschappen binnen de groep steeds wisselde. Hierdoor ontstond er geen vaste dominantie, en bezit (afgezien van enkele sieraden of werktuigen) zullen zij eerder als last hebben ervaren. Goederen en de omgeving zullen daarom als gemeenschappelijk bezit zijn beschouwd. Bederfelijk voedsel werd vaak gedeeld, zodat iedereen solidair blijft en in ruil daarvoor later ook kan rekenen op de steun van anderen. In een omgeving waar elke beslissing van levensbelang kan zijn, werden besluiten daarom meestal gezamenlijk genomen. Antropologisch onderzoek bij nomadische volken toont zelfs een afkeer aan van hiërarchie. Toen de onderzoeker Richard Lee jager-verzamelaars in de Kalahari-woestijn in Afrika interviewde, antwoordde Kung San: “Of course we have headman, in fact we are all headman.” Het kwam hier voor dat er tijdelijke leiders ontstonden om een specifieke taak zoals de jacht te volbrengen. Na het afronden van die ene actie verdween vervolgens deze positie. Misschien werd dit wisselende leiderschap ook toegepast door de Swifterbanters. Meer over besluitvorming, komt hieronder aan de orde bij het onderwerp ‘Biologische- en sociale verwantschap‘.

Sociale differentiatie

Dat er mogelijk wel sprake was van enige sociale differentiatie, blijkt uit gevonden grafgiften (zie ook het onderwerp ‘Grafgiften’ op de pagina ‘Begrafenisrituelen‘)’. Zoals bij de vindplaats S2 bij Swifterbant en een vindplaats bij Urk. Hier werden graven aangetroffen waar diverse hangers en kralen bij lagen. Bij andere Swifterbantse graven zijn dergelijke ‘grafgiften’ niet aangetroffen. Dit zou kunnen wijzen op de voorkeur van de desbetreffende individuen. Maar mogelijk wijst dit er op dat deze personen een bijzondere rol/positie hadden. Hoe zij aan deze bijzondere rol kwamen, is niet bekend. Wellicht doordat zij met bepaalde capaciteiten meer aanzien hadden en/of invloed konden uitoefenen. Dit wordt binnen de antropologie ook wel ‘big men’ genoemd, waarbij mensen gedreven worden door het verkrijgen van sociale prestige. Als dit sociale verschijnsel al voorkwam binnen de Swifterbantcultuur, zal de invloed van een dergelijke persoon bescheiden zijn geweest. Een ‘big man’ die geen rekening hield met de groepsbelangen, kwam snel alleen te staan; ontevreden groepsleden kunnen relatief makkelijk elders een nieuw leven opbouwen.

Afb.315 De zogenaamde Hoofdman van Swifterbant, vindplaats S2, Swifterbant

Biologische- en sociale verwantschap

Er is weinig bekend over de biologische verwantschappen binnen- en tussen de Swifterbantse gemeenschappen. Onderzoek naar (prehistorische) jager-verzamelaarsgroepen geeft wat meer algemeen inzicht. Hedendaagse jager-verzamelaars leven in diverse sociale groepen die worden gekenmerkt door bepaalde niveaus van verwantschap, waarbij de verwantschap beperkt is. Deze structuur is essentieel om de ​​populatie in stand te houden. Hoe lang jager-verzamelaars dergelijke bredere sociale netwerken al toepassen, is onbekend. Maar dit gaat al ver terug; gebleken is dat in Rusland rond 34.000 jaar geleden door jager-verzamelaars, de Sunghir, al bewust inteelt werd vermeden door families met elkaar te ‘mengen’. Hun groepen kenden beperkte verwantschap en niveaus van inteelt die vergelijkbaar zijn met huidige jager-verzamelaars-populaties. De sieraden en voorwerpen die bij de overblijfselen zijn gevonden, suggereren ook dat zij ceremonies en rituelen ontwikkelden rond de uitwisseling van partners tussen verschillende groepen. Al in het Laat-Paleolithicum, de Oude Steentijd (10.000 – 2.5 miljoen jaar geleden), gebruikte men dus geavanceerde culturele systemen om zeer kleine groepsgroottes in stand te houden door ze in te bedden in een breed sociaal netwerk van andere groepen.

Ook diverse DNA-studies tonen aan dat mensen uit de Midden-Steentijd (10.000 – 5.300 v.Chr.) over het algemeen nauw verwant waren aan ‘slechts’ minder dan 10 procent van de mensen met wie ze leefden. Deze DNA-studies van jager-verzamelaars waren gebaseerd op afzonderlijke individuen in elke opgravingslocatie. In een recent onderzoek (2024) werd voor het eerst het genoom geanalyseerd van een aantal jager-verzamelaars die op dezelfde plek en in dezelfde periode leefden. Het onderzoek richtte zich op de genomische analyse van 10 individuen die tussen 8.300 en 6.760 jaar geleden leefden in Frankrijk. Deze individuen behoorden tot enkele van de laatste jager-verzamelaarsgroepen in Europa, die naast nieuw aangekomen neolithische landbouwgemeenschappen leefden. Ook in deze studie bleek dat bloedverwantschap niet de enige bepalende factor was in de samenstelling van deze gemeenschappen. Ondanks hun kleine populatiegroottes bleek er bij deze jager-verzamelaarsgroepen opmerkelijk weinig biologische verwantschap tussen individuen te zijn. De onderzoekers suggereren dat ze geavanceerde culturele strategieën hadden ontwikkeld om inteelt te voorkomen. Er waren verschillende sociale eenheden, met verschillende eetgewoonten. Zo ontstond er een patroon van groepen die een strategie ontwikkelden om inteelt te voorkomen.

Afb. 326 Illustratie van jager-verzamelaars

Uit dit recente onderzoek komt ook naar voren hoe sterk deze niet-biologische band tussen mensen in kleine gemeenschappen kan zijn geweest. Verschillende graven bevatten meerdere mensen tegelijk, wat ongebruikelijk was in de steentijd. Voorheen werd aangenomen dat wanneer individuen samen begraven werden, ze biologisch verwant waren. De resultaten laten zien dat de mensen in veel gevallen, zelfs met vrouwen en kinderen in hetzelfde graf, geen familie van elkaar waren. Dit duidt erop dat er sterke sociale banden waren die niets te maken hadden met biologische verwantschap en dat deze relaties ook na de dood belangrijk bleven.

Onderzoekers vermoeden dat groepen uit veel niet-bloedverwante leden bestonden, doordat mannen en vrouwen gelijkwaardig waren. Uit studies komt naar voren dat als alleen mannen bepalen met wie ze samenleven, de kern van elke gemeenschap een dicht netwerk is van nauw verwante mannen met hun echtgenoten. Het gemiddelde aantal verwante individuen is veel lager wanneer mannen en vrouwen evenveel invloed hebben. Als mannen en vrouwen beiden beslissen, krijg je geen groepen van vier of vijf broers. Ook binnen hedendaagse jagers-verzamelaarsgroepen hebben mannen en vrouwen over het algemeen evenveel invloed op waar hun groep leeft en met wie ze leven. Onderzoekers stellen dan ook dat seksuele gelijkheid een evolutionair voordeel kan zijn geweest voor menselijke samenlevingen, omdat het bredere sociale netwerken en nauwere samenwerking tussen niet-verwante individuen zou hebben bevorderd. Het biedt een veel uitgebreider sociaal netwerk met een ruimere keuze aan partners, waarbij een kleinere kans is op inteelt. Bovendien komt men in contact met meer mensen en kunnen innovaties worden gedeeld. Diverse onderzoekers suggereren dat pas met de opkomst van de landbouw, toen mensen hulpbronnen konden gaan verzamelen, er ongelijkheid ontstond tussen (o.a.) mannen en vrouwen.

Net als de onderzochte jager-verzamelaarsgroepen in de recente studie van 2024 zoals boven beschreven, leefden de Swifterbanters in kleine familie-gemeenschappen in een periode waarin de overgang naar landbouw nog gaande was. Op basis van deze en andere studies is het wellicht mogelijk dat ook de Swifterbanters strategieën ontwikkelden om inteelt te vermijden. Mogelijk kenden de Swifterbanters seksuele gelijkwaardigheid en hadden zij een netwerk van sociale banden buiten hun directe familie, bijvoorbeeld door uitwisseling of huwelijken met andere groepen in de regio. Het voorkomen van inteelt, en de mogelijk bijbehorende culturele tradities, kunnen dus ook in de Swifterbantcultuur een belangrijke rol hebben gespeeld.

Door de tijd heen veranderde de sociale structuur wellicht. Toen de Swifterbanters vaker op vaste plekken bleven wonen en overgingen op veeteelt en akkerbouw, zal dit mogelijk invloed hebben gehad op hun sociale structuur. Misschien kregen bepaalde personen of families meer invloed naarmate ze controle verkregen over vee en akkerbouw(producten). Omdat dit een geleidelijk proces was en landbouw op bescheiden schaal werd toegepast naast het jagen en verzamelen, zal dit waarschijnlijk geen grote sociale veranderingen te weeg hebben gebracht.

Extern

De Swifterbanters hadden contacten met hun omliggende culturen, al blijft de precieze aard en intensiteit daarvan onduidelijk. Archeologische vondsten zoals aardewerk en werktuigen, en isotopen-onderzoek geven echter wel een beeld van deze interacties.

In de omgeving van de Swifterbanters leefden de Bandkeramische cultuur, de Rössencultuur, de Michelsbergcultuur en de Hazendonkgroep. Terwijl de Swifterbanters vooral in het noorden van Nederland leefden (en in Duitsland en België), woonden de andere groepen vooral in het midden en zuiden van Nederland.

Afb.9 Vereenvoudigde weergave van de tijdvakken van de culturen tussen 5500 v.Chr. en 3400 v.Chr. in Nederland

Behalve in Nederland, hadden de Swifterbanters waarschijnlijk ook contacten met cultuurgroepen buiten de huidige landsgrenzen. Over deze contacten is echter nauwelijks iets bekend. Aannemelijk is wel dat de Swifterbanters in ieder geval contacten hadden met de Ertebølle-cultuur (5300 – 3950 v.Chr.) in Zuid-Scandinavië (Zuid-Zweden en Denemarken).

Afb.327 Cultuurgroepen in Europa rond ca. 5000 – 4000 v.Chr.

Hieronder wordt per cultuurgroep ingegaan op de contacten die de Swifterbanters mogelijk met hen hadden.

Bandkeramische cultuur

Toen de Swifterbantcultuur ontstond, in het noorden van Nederland, leefden de Bandkeramiekers al ongeveer 250 jaar in Zuid-Limburg. Gedurende ongeveer 600 jaar hadden de Swifterbanters de Bandkeramiekers als buren. Van alle buren verschilden de Bandkeramiekers het meest van de Swifterbanters, qua o.a. voedselvoorziening, wonen en begrafenisrituelen. De Bandkeramiekers bevonden zich, in vergelijking met het leefgebied van de andere culturen in Nederland, ook het verst van de Swifterbanters. Er bleef daarbij een scherpe scheidslijn bestaan tussen enerzijds de Bandkeramiekers in het zuiden van Nederland en anderzijds de Swifterbanters in het uitgestrekte laagland in het noorden. Voor beide partijen was er geen reden om naar elkaars gebied te migreren. Voor de Swifterbanters was de leefstijl van de Bandkeramiekers, zoals de arbeidsintensieve- huizenbouw en landbouw, niet aantrekkelijk. Voor de Bandkeramiekers waren de klimaatcondities en de schrale zandgronden in het noorden niet geschikt voor de wijze waarop zij landbouw toepasten. Andere, zoals sociale, redenen hebben (mede daardoor) mogelijk ook een rol gespeeld om zich niet te mengen in elkaars gebied.

Dat er wel wat contacten waren tussen beide groepen is echter wel aannemelijk. Bandkeramiekers hadden een groot leefgebied en het afleggen van afstanden zal mogelijk geen al te grote barrière zijn geweest om in contact te komen met jager-verzamelaarsgroepen zoals de Swifterbanters. Ook de Swifterbanters waren mogelijk in staat om, zoals boven beschreven bij de interne sociale structuur, grote afstanden, wellicht in ieder geval tot 160 km., af te leggen. Op basis van antropologische studies wordt aangenomen dat de contacten divers van aard waren: er zullen goederen, ideeën en huwelijkspartners zijn uitgewisseld en mogelijk werkten jagers-verzamelaars, zoals de Swifterbanters, mee in de akkerbouw bij de Bandkeramiekers. Bovendien blijkt uit vondsten van aardewerk, dissels en mogelijke pijlspitsen dat er waarschijnlijk wel wat contacten, direct of indirect, waren met elkaar.

Zo zijn er diverse bijlen van de Bandkeramiekers buiten hun leefgebied aangetroffen, waaronder in het leefgebied van de Swifterbanters. Hoe en wanneer deze bijlen daar precies zijn terechtgekomen, is niet duidelijk. Mogelijk verloren zij deze of lieten de Bandkeramiekers hun bijlen achter tijdens eventuele expedities buiten hun leefgebied. Een andere optie is dat hun bijlen buiten hun leefgebied terecht kwamen via ruilhandel met- en/ of roof door hun buren, de jager-verzamelaars, zoals de Swifterbanters.

Afb. 123 De verspreiding van Bandkeramische dissels in het Nederrijnbekken buiten de löss- en Bandkeramische bezettingszone. Roze: lössgebieden. Rood: vestigingsgebieden Bandkeramiekers. Blauwe stippen: Vondsten Bandkeramische dissels. Stippellijnen: afstand tot vestigingsgebied Bandkeramiekers

Ook uit isotopenonderzoek van skeletmateriaal blijkt dat Bandkeramiekers mogelijk contacten hadden met jager-verzamelaarsgroepen, zoals de Swifterbanters. Uit dit onderzoek bleek dat er binnen de Bandkeramische gemeenschappen duidelijk sprake was van vermenging met individuen met een duidelijk afwijkend isotopensignaal, mogelijk, maar niet noodzakelijk, van jagers-verzamelaars. Onderzoekers vermoeden dat jager-verzamelaarsvrouwen soms introuwden in de Bandkeramische samenleving. Het lijkt er op dat de contacten met jager-verzamelaars in de late fase van de Bandkeramische cultuur intensiever werden. Maar in welke mate en of ook Swifterbantse vrouwen introuwden, is vooralsnog onduidelijk.

Rössencultuur

Vanaf ongeveer 4800 v. Chr. kregen de Swifterbanters met nieuwe buren te maken, de Rössencultuur (4800-4300 v. Chr.). Deze bevond zich in Limburg en vermoedelijk ook in Noord-Brabant en Zeeland. Dit was dichterbij het leefgebied van de Swifterbanters dan de Bandkeramische cultuur. Mogelijke contacten met deze nieuwe buren kunnen ook hier worden afgeleid uit vondsten van bijlen, Breitkeilen, die o.a. in het leefgebied van de Swifterbantcultuur zijn aangetroffen.

Afb.143 De verspreiding van de Breitkeilen van de Rössencultuur in het Nederrijnbekken. Roze: lössgebieden. Grijs: Vestigingsgebieden van de Rössen. Rood: Vondsten van Breitkeilen van de Rössen in België en Nederland. Blauw: Vondsten van Breitkeilen van de Rössen in Duitsland

Deze Rössen Breitkeilen zijn gevonden in de gehele laagvlakte, tot in Denemarken. Vermoedelijk zijn deze bijlen door de jager-verzamelaars, en mogelijk dus ook de Swifterbanters, verworven door middel van ruilhandel. De Breitkeilen zijn in grotere aantallen aangetroffen dan de Bandkeramische dissels. Het lijkt er dus op dat de Swifterbanters waarschijnlijk meer contacten hadden, en zo mogelijk ook meer uitwisseling van kennis en ideeën, met de Rössencultuur dan met de Bandkeramiekcultuur. Dat er meer bijlen zijn aangetroffen, had wellicht te maken met het feit dat de Rössen wat noordelijker, en dus wat dichterbij het leefgebied van de Swifterbanters, woonden. Bovendien teelden de Rössen granen die geschikter waren voor minder vruchtbare grond. Dit was interessanter voor de Swifterbanters. De contacten waren daarom mogelijk intensiever dan met de Bandkeramiekers, en heeft mogelijk een rol gespeeld in de verspreiding van de Breitkeilen.

Michelsbergcultuur

Ook met de cultuur die volgde op de Rössencultuur, de Michelsbergcultuur (4400-3500 v.Chr.), hadden de Swifterbanters contacten. De Michelsbergers hadden in het Maasdal bepaalde periodes contact met mesolithische jager-verzamelaarsgroepen, zoals mogelijk ook de Swifterbanters. Dit blijkt uit het feit dat de door Michelbergers gewonnen Rijckholtvuursteen en hun producten hiervan, ver buiten hun woongebied zijn aangetroffen, ook in het leefgebied van de Swifterbanters.

Bij de introductie van landbouwgewassen speelde de Michelsbergcultuur in de zuidelijke regio een belangrijke rol en mogelijk ook in de kustregio.

Afb.170 Verspreiding van voorwerpen van Rijckholtvuursteen

Hazendonkgroep

Halverwege de periode van de Michelsbergcultuur, ontstond de Hazendonkgroep in het zuid-westen van Nederland (3800-3400 v.Chr.). Op grond van de overeenkomsten in aardewerk wordt wel aangenomen dat de Hazendonkgroep de noordwestelijke tak van de Michelsbergcultuur vertegenwoordigt. Maar op basis van het neolithisatieproces, worden de Hazendonkers door een aantal onderzoekers beschouwd als een aparte archeologische groep. In beide gevallen is het in ieder geval aannemelijk dat, ook gezien het feit dat hun leefgebieden dicht bij elkaar lagen en een locatie zelfs identiek was (Hazendonk), de Swifterbanters contacten onderhielden met de Hazendonkers. Er is zelfs een pot op een Swifterbantsite (S3) gevonden met kenmerken van de Hazendonkgroep. De Hazendonkers waren verder ontwikkeld dan de Swifterbanters op de noordelijke zandgronden, maar minder ver dan de Michelsbergers in de zuidelijke lössgordel. De Hazendonkers combineerden landbouw met jagen en verzamelen, net als de Swifterbanters. Het is zeer aannemelijk dat beide groepen kennis en ervaringen hierover hebben uitgewisseld en elkaar hebben beïnvloed.

Ertebølle-cultuur

Vanaf het begin van de Swifterbantcultuur grensde in het noord-oosten van hun leefgebied de Ertebølle-cultuur (5.300 – 3.950 v.Chr.) in Zuid-Scandinavië (Zuid-Zweden en Denemarken) (zie afb.327 hierboven). Zij bestond toen al 300 jaar.

De Ertebølle-cultuur, bekend van de grote schelphopen, is de opvolger van de Kongemose-cultuur en heeft met de Swifterbantcultuur een gezamenlijke ontstaansgeschiedenis (zie ook het onderwerp Kongemose-cultuur op de pagina ‘Jagers en verzamelaars in de Midden-steentijd‘). De Ertebøllers hadden veel overeenkomsten met de Swifterbanters. Zo leefden zij net als de Swifterbanters in een waterrijk gebied, gebruikten boomstamkano’s, gebruikten de doorboorde Rössen-bijlen en maakten aardewerk.

Afb.327a Illustratie zoals een locatie van de Ertebølle-cultuur er uit kan hebben gezien

Het latere aardewerk van de Swifterbantcultuur lijkt sterk op het aardewerk van de Ertebøllecultuur. Beide typen aardewerk kennen een puntbodem (zie ook de pagina ‘Aardewerk‘). Maar er waren ook grote verschillen met de Ertebøllecultuur. De vuursteenindustrie was volstrekt anders. Ook onderscheidde de Swifterbantcultuur zich van de Ertebøllecultuur, doordat de Swifterbantcultuur omstreeks 4500 v.Chr. begon met het houden van vee en later ook graan ging verbouwen. De Ertebølle-cultuur startte pas duizend jaar later met veeteelt en deed niet aan het verbouwen van graan. Zij gebruikte wel in het wild groeiend graan, die zij waarschijnlijk uit het zuiden had verkregen. Ook begon ze pas rond 4800 – 4600 v. Chr., een paar eeuwen later dan de Swifterbantcultuur, met het maken van aardewerk waarbij zij een wat andere oproltechniek en magering toepaste. Aangezien de Ertebølle-cultuur veel overeenkomsten toont met de Swifterbantcultuur qua leefstijl en leefomstandigheden, en een gezamenlijke ontstaansgeschiedenis kent, is het aannemelijk dat zij contacten hebben gehad met elkaar en o.a. kennis en producten hebben uitgewisseld.

Conflicten

Er zijn weinig aanwijzingen voor interne- en externe conflicten. Mogelijk waren deze er wel, maar zijn de sporen hiervan niet meer te achterhalen. De aangetroffen skeletten geven in sommige gevallen wel enige aanwijzingen. Mogelijk speelde geweld bij deze gevallen een rol. De dubbele begravingen, zoals bij Urk en S2, Swifterbant, kunnen duiden op geweld; Als deze individuen gelijktijdig zijn begraven, is er een kans dat zij door geweld om het leven zijn gekomen. In zowel S22, Swifterbant, als bij Schokland zouden de pijlpunten ook kunnen wijzen op geweld.

Geweld in het Neolithicum, ook tijdens de periode van de Swifterbantcultuur, kwam geregeld voor. Met name elders in Europa zijn uit deze periode diverse collectieve graven gevonden, waaronder massagraven, die wijzen op geweld. Bekende voorbeelden zijn Talheim en Schöneck-Kilianstädten in Duitsland en Asparn/Schletz in Oostenrijk bij de Bandkeramische cultuur (zie ook ‘Einde Bandkeramische cultuur‘ en ‘Bijzondere graven‘). Ook in San Juan ante Portam Latinam in Spanje en Koszyce in Polen zijn skeletten aangetroffen waarbij geweld gerelateerd trauma is aangetroffen, zoals verminkingen en ingeslagen schedels.

Afb.327b Kaart van Noordwest-Europa met archeologische vindplaatsen met geweldgerelateerde verwondingen in neolithische skeletresten (rood) en nederzettingen/omheiningen/massale sterfgevallen met bewijs voor collectief geweld (blauw)

Deze vondsten tonen aan dat geweld in het Neolithicum wijdverbreid was en dat grootschalige conflicten niet ongewoon waren in deze periode.

De oorzaken van deze conflicten waren waarschijnlijk complex en divers. De overgang naar landbouw speelde hier waarschijnlijk een rol bij; deze bracht ingrijpende veranderingen met zich mee in de sociale structuur en leefwijze van menselijke samenlevingen. Factoren zoals concurrentie om grondstoffen en voedsel, territoriale geschillen, sociale ongelijkheid en ideologische verschillen kunnen een rol hebben gespeeld. Een van de onderzoekers, Fernádez-Crespo, van het massagraf in San Juan ante Portam Latinam, Spanje, geeft aan: ‘Landbouw is geen vereiste voor langdurig, georganiseerd geweld, oorlog dus, maar faciliteert het wel. Landbouwers hebben veel te verdedigen. Akkers, vee, weilanden. Maar evengoed kunnen bijvoorbeeld culturele verschillen aan de basis van dit conflict gelegen hebben. Als men de verhouding tussen bevolkingsgrootte en sporen van geweld in acht neemt, is deze periode een van de bloedigste in de geschiedenis van Europa.’

Hoewel conflicten tussen groepen niets nieuws waren, lijkt de schaal en intensiteit van geweld in het neolithicum ingrijpend te zijn veranderd. Oorlog werd waarschijnlijk een steeds belangrijker middel om macht en invloed te vergroten, zowel voor individuen als gemeenschappen. Dit markeerde het begin van een patroon van georganiseerde vijandigheid dat de menselijke geschiedenis blijvend zou beïnvloeden.

Hoewel het ontbreken van veel sporen van geweld niet betekent dat conflicten volledig afwezig waren, lijkt het erop dat de Swifterbanters buiten de grote strijdtonelen van hun tijd bleven. Ze combineerden landbouw met jagen en vissen, waardoor ze niet volledig afhankelijk werden van akkerbouw. Dit maakte hun levenswijze flexibeler en mogelijk minder bedreigend voor andere groepen. Daarnaast was het gebied waarin de Swifterbanters leefden, de natte deltagebieden , minder aantrekkelijk voor landbouwculturen die expansie nastreefden. De drassige gronden en wisselende waterstanden maakten grootschalige landbouw moeilijk. Voor vijandige groepen die elders vruchtbare gronden wilden veroveren, was het land van de Swifterbanters wellicht simpelweg niet de moeite waard.

De Swifterbantcultuur: Vormgegeven door verbinding

De Swifterbanters kwamen dus waarschijnlijk in aanraking met materialen en werktuigen van omringende culturen. Hun bescheiden aanpak van landbouw en het weinig begeerde karakter van hun leefomgeving kunnen hebben bijgedragen aan een relatief vreedzaam bestaan in een periode waar elders in Europa men te maken had met conflicten en strijd. Misschien trouwden Swifterbantse vrouwen zelfs in bij (in ieder geval) de Bandkeramiekers. Via al deze contacten kwamen de Swifterbanters mogelijk ook in aanraking met allerlei andere aspecten van hun buren. Dit leverde hen waarschijnlijk kennis en inspiratie op en beïnvloedde hun eigen cultuur. Zoals het toepassen van landbouw, het wonen op vaste plekken en de vormgeving van hun huizen. Ook rituelen (zoals begrafenissen), religie, taal en muziek werden waarschijnlijk beïnvloed door hun contacten met hun buren. Dit vond waarschijnlijk plaats op lokaal en/of regionaal niveau, aangezien er geen centraal gezag was en de diverse Swifterbantgroepen te maken hadden met elk hun eigen landschappelijke omstandigheden. Het precieze verloop van deze uitwisseling en welke invloed dit had op hun maatschappelijke relaties blijft echter een mysterie.