Maatschappelijke relaties
De Bandkeramische cultuur
Onderlinge samenhang maar geen gesloten samenleving
De Bandkeramische cultuur kan tot een bepaalde hoogte gezien worden als één samenleving. De Bandkeramiekers waren met elkaar verbonden door een gemeenschappelijk land van herkomst en daarmee waarschijnlijk ook een gemeenschappelijke taal. Ook kenden ze een gemeenschappelijke levenswijze als agrarische pioniers in een nog onontgonnen land, omringd door relatief weinig mensen met een hele andere levenswijze. In het begin deelden ze bovendien een zelfde bouwtraditie en aardewerkstijl met slechts hier en daar kleine verschillen. Men onderhield contacten onderling met elkaar op grote afstand (ten minste 1000 km.), zoals blijkt uit de wijde verspreiding van allerlei voorwerpen van bijzondere materialen, die herleid kunnen worden tot een specifieke bron van herkomst. Een voorbeeld hiervan zijn de Spondylusschelpen (stekeloesters), afkomstig uit o.a. het Zwarte Zeegebied. Deze werden door de migrerende Bandkeramiekers naar het noorden en westen meegenomen of kwamen van hand tot hand (bv. via wederzijdse giften) bij de Bandkeramiekers in het noorden en westen terecht. Ook diverse steensoorten werden over grote afstanden uitgewisseld of geruild; Zo verwierven de bewoners van vuursteenarme gebieden in Duitsland halffabrikaten en werktuigen van Limburgse vuursteen. Dissels van amfiboliet uit het Boheemse massief of de Karpaten en van basalt uit de Eifel waren in gebruik op de Graetheide in Limburg.
Hoewel er dus aanwijzingen zijn van contacten met hun buren, zijn er onderzoeken die er op wijzen dat zij zich hierbij, maar ook later als zij eenmaal zijn gevestigd in Zuid-Limburg, nauwelijks vermengden met de lokale bevolking, de jagers-verzamelaars. Op basis van antropologische studies wordt vermoed dat er wel diverse contacten zullen zijn geweest: er zullen goederen, ideeën en huwelijkspartners zijn uitgewisseld en mogelijk werkten jagers-verzamelaars, zoals de Swifterbanters, mee in de akkerbouw van de Bandkeramiekers.
Bovendien blijkt uit vondsten van aardewerk, dissels en mogelijke pijlspitsen dat er waarschijnlijk wel wat contacten, direct of indirect, waren met elkaar. Zo zijn er diverse bijlen van de Bandkeramiekers buiten hun leefgebied aangetroffen, waaronder in het leefgebied van de Swifterbanters. Hoe en wanneer deze bijlen daar precies zijn terechtgekomen, is niet duidelijk. Mogelijk verloren zij deze of lieten de Bandkeramiekers hun bijlen achter tijdens eventuele expedities buiten hun leefgebied. Een andere optie is dat hun bijlen buiten hun leefgebied terecht kwamen via ruilhandel met- en/ of roof door hun buren, de jager-verzamelaars, zoals de Swifterbanters.

De laatste jaren heeft isotopenonderzoek van skeletmateriaal bovendien in toenemende mate aangetoond dat er binnen de Bandkeramische gemeenschappen duidelijk sprake was van vermenging met individuen met een duidelijk afwijkend isotopensignaal (mogelijk, maar niet noodzakelijk jagers-verzamelaars). Vermoed wordt dat jager-verzamelaarsvrouwen soms introuwden in de Bandkeramische samenleving. Het lijkt er op dat de contacten met jager-verzamelaars in de late fase van de Bandkeramische cultuur intensiever werden. De Bandkeramische samenleving was dus minder gesloten dan werd vermoed. Maar in welke mate is vooralsnog onduidelijk. Men gaat er van uit dat deze contacten tot veranderingen zullen hebben geleid in het politiek- en sociale leven, maar veranderingen in de materiële cultuur en economie vonden pas later plaats.
Zelfstandige nederzettingen
Op basis van onderzoek is aangetoond dat zij op organisatorisch niveau onderling niet met elkaar waren verbonden. In het totale Bandkeramische cultuurgebied waren allerlei regionale groepen, die zich niet alleen in de ontwikkeling van de aardewerkversiering onderscheiden, maar ook in de verbouwde gewassen en hun onderlinge verhouding, de typen werktuigen, details van de huisconstructie en de samenstelling van de nederzettingen. De Bandkeramische cultuur vormde dan ook geen bovenregionale eenheid en verschilden op regionaal niveau in gedrag, sociale regels en organisatie.
Het betrof een samenleving waarin de losse nederzettingen of een aantal gezamenlijke nederzettingen in hoge mate zelfstandig functioneerden. Tussen de gehuchten binnen een concentratie nederzettingen waren de contacten vrij intensief. Iedereen was verwant aan elkaar. Bij de lage inwonersaantallen was elk gehucht op zich immers te klein om in de behoefte aan geschikte huwelijkspartners te voorzien, zodat ook echtgenotes van vorige generaties uit een ander gehucht gekomen
zullen zijn.
De bewoners in de nederzettingen waren dus met elkaar verbonden op basis van verwantschap (segmentair). De zonen bleven daarbij ter plaatse wonen (matrilineaire afstamming) en de vrouwen verhuisden bij hun huwelijk naar de woonplaats van de man (patrilokale vestiging).

De hoge mate van zelfstandigheid van de nederzettingen blijkt o.a. uit de afwezigheid van grotere (stedelijke) centra die als hoofdplaats konden dienen. Deze vorm van groepsvorming wordt ook wel ‘lineages’ of ‘clans’ genoemd. Leiderschap kwam, uiteraard, wel voor, maar was niet erfelijk bepaald en was gebaseerd op persoonlijke ambities en kwaliteiten.
Men vermoedt dat er een taakverdeling was tussen mannen en vrouwen. Dit vermoeden is o.a. gebaseerd op voorwerpen die zijn gevonden in de Bandkeramische graven. In de graven van mannen waren vaak (on-)versierde potten, disselresten en pijlpunten bijgevoegd. Men gaat er daarom van uit dat de taken van mannen bestonden uit houthakken, jagen, verzamelen van grondstoffen en deelnemen aan gewapende conflicten. Grafgiften bij vrouwen waren vaak gedecoreerde potten en maalstenen. Het maken van potten en het bereiden van voedsel zullen vermoedelijk vrouwelijke taken zijn geweest. Hoe rigide deze taakverdeling tussen mannen en vrouwen in het dagelijkse leven is geweest en of en hoeveel ruimte er ook was voor uitzonderingen, is niet bekend.
Meer onderlinge verschillen
Er bestonden, zoals boven beschreven, wel onderlinge contacten binnen het Bandkeramische gebied, maar er was geen sprake van hiërarchie of centraal gezag. Toen de bevolking en het aantal nederzettingen verder toenamen, viel de Bandkeramische gemeenschap uiteen in regionale groepen. Er traden daarmee, bewust of onbewust, verschillen op in de bouw- en aardewerkstijlen, zoals bijvoorbeeld decoratie en versieringen. Het is goed mogelijk dat er op den duur ook andere verschillen ontstonden, bijvoorbeeld op het gebied van taal en kleding.

Binnen de nederzettingen ontwikkelden zich in de loop van de tijd ook duidelijke verschillen tussen huishoudens en individuen. Dit valt terug te zien in de huisstijlen. Zoals beschreven bij het onderwerp ‘Wonen‘, waren in de beginfase alle huizen min of meer gelijk (qua indeling, omvang, bouw, Noordwest-Zuidoost oriëntatie). Maar op den duur verschenen er binnen de nederzettingen ook kleinere huizen die alleen een woongedeelte hadden en lichter gebouwd waren. Deze kleine- en ook middelgrote huizen namen in de loop der tijd steeds meer toe. Deze huizen beschikten niet over een eigen opslag en waren daarmee afhankelijk van, of zelfs ondergeschikt aan de bewoners van een groot huis.
Het verschil in de omvang van de huizen zou (mede) kunnen zijn ontstaan doordat er voor de jongere zonen in een familie, die in de nederzetting bleven wonen, minder land en vee beschikbaar was. Zij bleven mogelijk economisch nog wel zelfstandig, maar sociaal kwamen ze in een ondergeschikte positie. De grotere huizen zullen daarmee waarschijnlijk meer prestige hebben gehad. Deze sociale verschillen namen steeds meer toe. Er zijn aanwijzingen, o.a. op basis van grafgiften, dat een klein aantal huishoudens, incl. de jonge leden, een prominente positie binnen een nederzetting kreeg. Bovendien lijkt het er op dat de man een dominante rol kreeg.
Gedurende de periode van de Bandkeramische cultuur ondergaat deze dus een verandering in interactie en contacten. In de beginfase was er een herkenbare uniformiteit in keuzes en lange afstandscontacten bij de grondstofvoorziening van bijvoorbeeld dissels en vuursteen. Hun handelsnetwerk nam dus in de loop van de tijd af. De latere Bandkeramiekers maakten minder gebruik van o.a. steen en schelpen uit verder weg gelegen gebieden en lijken dus meer op zich zelf aangewezen. Aan het eind van de Bandkeramiek ontwikkelde zij zich naar enerzijds een (iets) opener systeem waarbij invloeden en keuzes (iets) vrijer te bepalen zijn, terwijl dit tegelijkertijd gepaard ging met steeds meer specifieke verschillen van juist regionale- en lokale identiteit. Dit was een ontwikkeling die mogelijk samenhing met de toename in bewoningsdichtheid, de vorming van het culturele- en sociale landschap en de noodzaak om een verschil te creëren met ‘de buren’ via een eigen identiteit en misschien eigendom, een idee van ‘thuis’. Mogelijk hebben contacten met de lokale bevolking (jager-verzamelaars) daar ook een rol in gespeeld, al ontbreken eenduidige bewijzen daarvoor. De Bandkeramische wereld lijkt op een bepaalde manier kleiner, maar ook diverser geworden.