Materiaal en techniek
De Michelsbergcultuur
Twee van de belangrijkste onderdelen waarin de Michelsbergers zich onderscheiden, komen hieronder aan de orde: Aardewerk en vuursteen.
Aardewerk
Net als andere prehistorische culturen heeft ook de Michelsbergcultuur zijn typerende aardewerk. Kenmerkend waren hun zogenaamde ’tulpbekers’ (een vorm binnen de categorie puntbodempotten), maar ook maakten zij specifieke grote kruiken met doorboorde knobbeloren, voorraadpotten met omgeslagen randen en besmeerd oppervlak, lepels en ronde aardewerken schijven (zogenaamde ‘bakplaten’).

Het aardewerk was van relatief hoge kwaliteit en kende een verzorgde constructie en afwerking; Het oppervlak van het aardewerk was meestal goed gepolijst en het aardewerk had relatief dunne wanden. In de loop van de Michelsbergcultuur namen de tulpbekers in frequentie af, terwijl schotels toenamen.

Eén van de meest typische kenmerken van de wijze waarop ze aardewerk maakten, was de ‘rol op-bouwtechniek’ en het gebruik van een organische component als magering (bijvoeging in de klei). Ook werd vaak gebroken vuursteen aan de klei toegevoegd. Versieringen ontbreken vaak op het Michelsberg-aardewerk. Naast deze typische kenmerken, bestonden er ook veel regionale verschillen.
Het bakken gebeurde vermoedelijk in goed gecontroleerde, open vuren. De baktemperatuur was overwegend laag. De structuur van de scherven wijst erop dat de oorspronkelijke bakomstandigheden van het meeste aardewerk reducerend waren. Dat wil zeggen: goed afgesloten, zuurstof-arme ovens, waardoor de koolstof de omgeving niet kan verlaten en het aardewerk donker kleurt. Afkoeling vond vervolgens in de open lucht plaats in een oxiderende (zuurstofrijk) omgeving.
In de loop der tijd ontwikkelde de vorm van het aardewerk zich. Op basis hiervan heeft men zelfs een indeling gemaakt van vijf fases in de Michelsbergcultuur. Deze chronologische indeling is gebaseerd op de ontwikkeling van aardewerkvormen in het Rijnland. Hoewel deze indeling niet geheel onomstreden is, wordt deze indeling toch vaak aangehaald. De kolom ‘C14-jaren’ in onderstaande indeling verwijst naar C14-onderzoek, een techniek waarmee je de ouderdom van een organisch materiaal (hout, houtskool, veen, botten, zaden, etc.) kunt vaststellen. De afkorting “BP” in de onderstaande tabel betekent “Before present”, oftewel vóór heden, waarbij met heden bedoeld wordt het jaar 1950 na Christus.

Vuursteen
Vuursteen wordt doorgaans altijd aangetroffen op de Michelbergvindplaatsen. Het aantal kan uiteenlopen van enkele honderden stukken tot vele duizenden artefacten. Er werden zowel vuurstenen van het type Rijckholt, als lichtgrijs Belgisch (Haspengouw) en Valkenburgvuursteen gebruikt, maar er werden ook gerolde vuurstenen verzameld.
Vuursteen werd vooral gebruikt dat lokaal voorhanden was. In een latere periode verzamelde men ook vuursteen met behulp van mijnbouw, zoals in Rijckholt-St. Geertruid en Valkenburg. Aan het einde van de Michelsberg-periode won men ook het vuursteen uit de Lousbergmijn bij Aken, Duitsland.

Bewerking van het vuursteen vond meestal plaats in de nederzettingen. Blijkbaar was men zuinig op de werktuigen; zo zijn er vele voorbeelden van werktuigen bekend die pas na intensief gebruik en hergebruik zijn weggegooid. Dit staat in tegenstelling tot bijvoorbeeld de periode van de Lineaire Bandkeramiek.
Bij de bewerking van vuursteen moet onderscheid worden gemaakt tussen gemijnde en niet-gemijnde vuursteen. Ten eerste is er import van gebruiksklare afslagen, klingen en (halffabricaten van) bijlen van vuursteenmijnen, die lokaal werden gebruikt. Deze producten werden over grote afstanden gedistribueerd. Ook is er het gebruik van vuursteenknollen, die lokaal werden verwerkt. Uit de Michelsbergse cultuur dateren ook de eerste geslepen stenen en vuurstenen bijlen, belangrijke werktuigen om het bos te ontginnen.
Vanaf circa 3950 v. Chr. werd vuursteen gewonnen middels dagbouw en mijnbouw. In de nederzettingen zijn dan ook werktuigen van gemijnde vuursteen aangetroffen (spitsklingen, macrolitische schrabbers en bijlen), wat duidt op intensieve contacten met de vuursteenmijnen. De verspreiding van vuurstenen gereedschappen toont aan dat er een handelsnetwerk moet hebben bestaan. Onder andere de vuursteenmijnen bij resp. Spiennes in België en bij Rijckholt-St. Geertruid en Valkenburg in Nederlands Limburg waren belangrijke locaties voor hen. Mijngroeven werden aangelegd tot 16 meter diep om vuursteen te delven.


In de mijn van Rijckholt-St. Geertruid gebeurde dit op grote schaal; honderden jaren lang. Elk jaar waren vermoedelijk maar een aantal schachten in gebruik, maar, zeker voor die tijd, was dit mijnbouw op industriële schaal. Door archeologen wordt vermoed dat in een periode van ongeveer duizend jaar er zo’n tweeduizend schachten bij Rijckholt zijn aangelegd, waarbij ongeveer twintig miljoen (!) kilo vuursteen naar boven is gehaald.

Dat is veel meer dan bruikbaar is in de directe omgeving. Het Limburgse vuursteen en de producten hiervan werden dan ook verspreid over een grotere omgeving; in grote delen van Zuid- en Midden-Nederland, zelfs in Zuid-Duitsland. In het Belgische Spiennes zijn werktuigen aangetroffen van zowel vuursteen (hamers) als ook van hout en geweien (hakken). Daarnaast werden veel halffabricaten van bijlen en robuuste bewerkte afslagen en klingen gebruikt.
De werktuigen van de Michelsberg bestaan uit een redelijk uitgebreid spectrum. Vooral een brede variatie aan schrabbers komt op veel vindplaatsen voor. Typerend is dat ze vaak na intensief gebruik, gebroken en versleten zijn weggegooid. Daarnaast komen ook gepolijste vuurstenen bijlen algemeen voor, naast bijlen of afslag en pijlspitsen. Duidelijk herkenbare sikkelmesjes waarmee graan werd geoogst ontbreken in het spectrum, wat mogelijk duidt op een eerder veeteelt-georiënteerde levensstijl. Daarnaast komen ook bijlen, klopstenen of maalstenen voor in hardsteen.
Exotische grondstoffen
Complete (gepolijste) bijlen uit verre oorden bereikten ook de regio van de Michelsbergcutuur. Zoals jadeïet uit het Frans-Italiaans Alpengebied en vuursteen uit Noord-Frankrijk. Opvallend was dat de bijlen van jadeïet niet alleen een grote afstand hadden afgelegd, maar ook de hoeveelheid tijd dat het kostte om dergelijke bijlen te maken, dat ze niet nuttig waren vanuit een functioneel oogpunt en dat deze bijlen zeldzaam waren.
Op basis hiervan vermoeden sommige onderzoekers dat het gebruik hiervan een rituele- of in ieder geval een symbolische betekenis kan hebben gehad. Het waren mogelijk voorwerpen die beschouwd werden als bijzonder en geassocieerd werden met een bepaalde status of macht. Wellicht duidt het ook op een bepaalde rangschikking binnen de Michelsbergcultuur.
