Ontstaan agrarische revolutie
Tijdens het einde van de laatste ijstijd (ongeveer 10.000 jaar geleden) steeg niet alleen in Europa, maar wereldwijd de temperatuur. Er ontstond een hogere vochtcirculatie wat leidde tot een rijkere en meer diverse natuur. Voor mensen, die zich inmiddels over de gehele wereld hadden verspreid, betekende dit betere levensomstandigheden. De meeste groepen mensen bleven hun bestaande leefwijze van jagen-verzamelen uitoefenen. Maar in een aantal gebieden kozen mensen ervoor om, geleidelijk, over te gaan op landbouw. Op minstens 7 verschillende gebieden, verspreid over alle werelddelen, werd overgegaan op landbouw. Dit gebeurde vrijwel onafhankelijk van elkaar. Op sommige plekken gebeurde dit op het zelfde moment, maar soms zat er veel tijd tussen.

Vuurstenen sikkels die gevonden zijn bij Galilei in Israël suggereren dat hier 23.000 jaar geleden al geëxperimenteerd werd met landbouw. Dit was nog steeds een semi-nomadische jagers-verzamelaar gemeenschap en het overgrote deel van hun dieet kwam van visvangst, jacht en wilde planten en noten. Maar op heel kleine schaal verbouwde men al de eerste granen. Eén van de eerste gebieden waar de ontwikkeling van landbouw echt op gang kwam, zo’n 10.000 jaar geleden (ca. 8000 v. Chr.), was dan ook het gebied van de Vruchtbare Halve Maan, ook wel Vruchtbare Sikkel genoemd: Een regio met vruchtbare grond in het Midden-Oosten die langs de rivieren de Nijl, de Tigris en de Eufraat loopt. Op basis van recent DNA-onderzoek is gebleken dat de eerste landbouwers niet voortkwamen uit één bepaalde groep, maar uit een vermenging van twee groepen jager-verzamelaars: een westelijke en een oostelijke, zo’n 12.900 jaar geleden. Deze nieuwe samengestelde groep ging dieren en planten domesticeren. Zij migreerden westwaarts en verspreiden op die manier de landbouwcultuur.

Waarom de overstap naar landbouw gemaakt werd in bepaalde gebieden, is onderwerp van veel onderzoek en discussie. Het lijkt erop dat deze overgang in ieder geval zeer geleidelijk was. Het was dan ook niet zo zeer een ‘uitvinding’, maar een langdurig en gedifferentieerd proces. Na allerlei, vooral mislukte, experimenten om graan te verbouwen, lukte het uiteindelijk om dit structureel succesvol te doen. Men vestigde zich al voor langere tijd op plekken waar voedsel in overvloed aanwezig was. Zoals in de regio van de Vruchtbare Halve Maan in Mesopotamië, waar veel vruchtbare grond en veel rivieren aanwezig waren. Een sedentaire levenswijze maakte het mogelijk meerdere kinderen te onderhouden. Met de toegenomen bevolkingsdruk kon met jagen en verzamelen niet meer volledig worden voldaan aan de voedselbehoefte, wat een drijfveer was om over te gaan tot landbouw. Hoewel landbouw niet noodzakelijk efficiënter is, is de opbrengst onder de juiste omstandigheden wel groter. Dat betekende dan ook dat de bevolking verder kon groeien, waarna er vrijwel geen weg terug meer was, ook wel ‘ratchet-effect’ of ‘pal-effect’ genoemd.
Er zijn aanwijzingen dat men graan is gaan verbouwen voor het maken van bier. Mogelijk dat dit zelfs verbouwd werd als hoofdproduct en dus niet (in eerste instantie) voor brood. Door een gunstiger klimaat nam het aantal jagers-verzamelaars toe en kwamen zij in steeds grotere getalen bij elkaar. Zij hielden ceremonies waarbij bier een rituele betekenis had. Om in deze vraag naar bier te voorzien, cultiveerde men graan. Er zijn vier regio’s die door archeologen worden aangemerkt als (mogelijke) ontstaansplek van het bier: Israël, Turkije, China en Mesopotamië. Sporen van bierproductie in Turkije zijn gevonden in Göbekli Tepe, in het huidige Zuidoost-Turkije (Anatolië). Hier zijn aanwijzingen gevonden dat er rond 9500 v.Chr. al bier werd gebruikt.
De oudste datering qua archeologische onderzoeksresultaten is afkomstig uit Israël, uit de Raqefet-grotten ten zuiden van Haifa. Hier werden sporen van bierproductie (gerstresten in kleipotten) gevonden die volgens de onderzoekers teruggaan tot ongeveer 11.000 v. Christus. Omdat in deze grot ook een dertigtal graven zijn gevonden, stellen de onderzoekers dat deze alcohol werd gemaakt als deel van rituele festiviteiten om de doden te eren. Volgens de onderzoekers maakten ze mout van tarwe, deze werd fijngestampt, daarna liet men dat fermenteren met gist. Uiteindelijk kreeg men een soort pap met alcohol.

De cruciale stap in de ontwikkeling van de landbouw was de domesticatie van wilde planten en dieren. Dit is niet hetzelfde als temmen. Daarbij worden dieren alleen mak gemaakt. Domesticatie leidt daarentegen tot genetische veranderingen in planten en dieren, doordat de mens ingrijpt in het voortplantingsproces.

Tijdens de ontwikkeling van de akkerbouw zijn de granen bewust of onbewust (bijvoorbeeld door de manier van oogsten) op deze eigenschap geselecteerd. Andere voorbeelden van gewenste eigenschappen van landbouwgewassen zijn dat ze snel groeien, handelbaarheid bij het oogsten, snelle gelijktijdige ontkieming van de zaden en bij vruchten de smaak, grootte en voedzaamheid. Geleidelijk aan werden er steeds meer gewassen gedomesticeerd, zoals emmerkoorn, eenkoorn, gerst, erwten, linzen, vlas en maanzaad.
Bij de domesticatie van dieren oefent de mens invloed uit op het voortplantingsgedrag om op die manier allerlei gewenste eigenschappen te bevorderen en ongewenste te onderdrukken. Gewenste eigenschappen bij landbouwdieren zijn o.a.: zich kunnen voortplanten in gevangenschap, handelbaar gedrag, volgzaamheid, een voedingspatroon waarin de mens kan voorzien, snel opgroeien en relatief korte tijd tussen de periodes van drachtigheid.

In eerste instantie werden het schaap, geit, varken en rund gedomesticeerd (de hond was al eerder gedomesticeerd, mogelijk al zo’n 14.000 of 15.000 jaar geleden in het Verre Oosten). Naarmate men langer landbouw toepaste, werden steeds meer dieren gedomesticeerd, zoals hoenders, eenden, duiven, ezels en paarden.

De landbouw verspreidde zich geleidelijk over de gehele wereld. Eerst vanuit Mesopotamië, later ook vanuit andere werelddelen.