Fysiek
De vondsten van (o.a.) skeletten van de Swifterbanters roepen automatisch de vraag op: Wat was hun fysieke gesteldheid? Hoe zagen de Swifterbanters eruit, hoe gezond waren ze en hoe oud werden ze? Helaas is er geen DNA materiaal van de Swifterbanters aangeboord en onderzocht. Maar enkele gegevens over hun fysieke gesteldheid zijn wel bekend en komen hieronder aan de orde.
Uiterlijk
Hoe zagen de Swifterbanters er uit? Een vraag die moeilijk te beantwoorden is. Op basis van aangetroffen (delen van) schedels is er een reconstructie gemaakt van een van de Swifterbantse schedels, gevonden in de Flevopolder. Het reconstrueren van gezichten op basis van schedels kan tegenwoordig doorgaans op een aantal facetten redelijk nauwkeurig. Dit omdat de gemiddelde dikte van huid, vet- en spierlagen op iedere plek van schedels bekend is. Andere kenmerken, zoals de haarkleur, huidskleur, littekens, rimpels, tatoeages en oogkleur waren ten tijde van de reconstructie van de Swifterbantse schedel niet bekend (later volgt meer hierover). Deze aspecten van de reconstructie zijn dus verzonnen. Al met al biedt de reconstructie dus een grove indicatie van het uiterlijk van deze Swifterbanter.
De Swifterbantse schedel waar een reconstructie van is gemaakt, maakte deel uit van een skelet van een man. Toen hij overleed was hij 25 tot 45 jaar oud. Hij was begraven met een ketting van barnstenen kralen op zijn voorhoofd.

De schedel van de Swifterbantse man werd gescand in het Rode kruis Ziekenhuis Beverwijk. Vervolgens werd deze digitaal bewerkt en werd er een reconstructie van het gezicht gemaakt.





Nadat deze reconstructie was gemaakt, ontwikkelde het DNA-onderzoek zich enorm. Binnen de paleogenetica is het nu mogelijk om de sequentie (reeks) te bepalen van het hele genoom van mensen die tientallen millennia geleden leefden. De archeologie is er totaal door veranderd. Alleen al in 2018 werd het genoom van meer dan duizend prehistorische mensen bepaald, vooral op basis van botten die jaren geleden zijn opgegraven. Alles valt uit te lezen uit minder dan veertig milligram bot of tandmateriaal, van de kleur van haar en ogen tot de tolerantie voor lactose.
Daardoor is het iets makkelijker geworden om een genetisch profiel op te stellen van de verzamelde skeletten uit o.a. de periode van de jager-verzamelaars. Op basis hiervan kan een indicatie worden gegeven hoe de Europese jager-verzamelaars, en dus ook de Swifterbanters, er uit kunnen hebben gezien. Hun huidskleur was donker getint en zij hadden blauwe ogen. Het is waarschijnlijk dat de reconstructies zoals boven dus een meer getinte huidskleur zouden moeten hebben en waarschijnlijk ook donkerder haar. In het noorden van Europa, in Scandinavië, hadden jager-verzamelaars al wel een lichte huidskleur. Het oudste bewijs hiervan betreft rond 5700 v. Christus.
Op basis van deze nieuwe inzichten zijn er nieuwe illustraties/reconstructies gemaakt zoals de Europese jager-verzamelaars er mogelijk uit zagen. Ook de reconstructie van de Swifterbantman kreeg een make-over.


Tijdgenoten
Ook van schedels van personen van culturen uit dezelfde periode van de Swifterbantcultuur is een aantal reconstructies gemaakt. Deze dateren van de periode voordat bekend was dat zij een donkere huidtint hadden. Hun uiterlijk was mogelijk vergelijkbaar met die van de Swifterbanters. Zo is er een reconstructie gemaakt van een vrouw (40-60 jaar) van een jager-verzamelaarsgroep rond 5500 v. Christus, ‘Trijntje’ (zie ook het laatste deel van de Federmessers en Ahrensburgers).

Ook van de Hazendonkgroep (3800 – 3400 v. Chr.) zijn reconstructies van schedelvondsten gemaakt: een vrouw, ‘Ypje’ (25-35 jaar), een man (ca. 54 jaar), een meisje (5-6 jaar) en een tweede vrouw (35-44 jaar). Deze laatste twee personen zijn in één graf begraven, maar het meisje is enkele jaren later er bij gezet.




Op basis van de nieuwe inzichten zijn er illustraties/reconstructies gemaakt zoals de Europese jager-verzamelaars, met een getinte huidskleur en donker haar, er mogelijk uit zagen. Zie de afbeeldingen hieronder.



Herkomst lichte huidskleur en bruine ogen
Uit DNA-onderzoek aan prehistorische botten is gebleken dat de lichte huidskleur en bruine ogen in Europa ‘recente’ aanpassingen zijn en pas na de Swifterbantcultuur voor kwamen (met uitzondering van Scandinavië). De lichte(re) huidskleur en bruine ogen werden rond 3000 v. Chr. geïntroduceerd door een migratie van nomadische ruiters van de Yamnacultuur (ook wel Yamnayacultuur genoemd) (3600 v. Chr. – 2300 v. Chr.), vanuit de Russische steppen. Na de eerste migratiegolf uit Afrika (45.000 jaar geleden) en de tweede migratiegolf vanuit het Midden-Oosten (7000 – 4000 v. Chr.), was de migratie van de Yamnacultuur de derde grote volksverhuizing naar Europa.
De Yamna’s hadden bronzen wapens bij zich en bouwden grote grafheuvels. Ze gebruikten ossenwagens met wielen en ze waren een van de eerste mensen ter wereld die paardreden. Zij beschikten als een van de eersten over karren en vierwielige wagens. Daarmee waren zij mobieler dan hun tijdgenoten. De Yamna hebben op de overwonnen volken in grote delen van Europa hun culturele en genetische stempel gedrukt. Zij spraken een proto-Indo-Europese taal waarvan bijna alle Europeanen nu een variant spreken. Uit DNA-onderzoek blijkt dat zo’n 50% van de huidige Europeanen van de Yamna afstammen. Ook onze tolerantie voor melk en melkproducten hebben we voor een deel aan hen te danken.

Zij brachten ook de pestbacterie mee, die zij al eeuwen bij zich droegen en waar zij mogelijk immuun of resistent voor waren. De introductie van deze pestbacterie is mogelijk een verklaring voor zowel de relatief snelle neergang van de dichtbevolkte neolithische dorpen als voor de snelle verspreiding van het Yamna-DNA van Rusland tot in Groot-Brittannië. Er zijn echter ook aanwijzingen dat de pestbacterie al eerder in Europa rondwaardde. De pest via de Yamna’s heeft weinig sporen achter gelaten (geen massagraven). Of en hoe groot de rol is geweest van de pestbacterie bij de expansie van de Yamnacultuur, is dan ook niet duidelijk.
De Yamna’s hadden overwegend bruine ogen en donkere haren. Ze hadden een huidskleur die licht was, maar wel iets donkerder dan die van de gemiddelde moderne Europeaan. Ze waren gemiddeld tussen de 170 cm. en 177 cm. lang, daarmee waren ze langer dan hun tijdgenoten. Doorgaans waren hun schedels redelijk robuust.

Tussen ongeveer 3000 v. Chr. en 2300 v. Chr. was het genetisch materiaal van de volkeren van de Touwbekercultuur (2900 v. Chr. – 2450 v. Chr.), die op dat moment o.a. in Nederland leefden, zeker voor twee derde gerelateerd aan deze Yamnacultuur.

Tatoeages: Gegraveerd verleden bij de Swifterbanters?
Er zijn geen bewijzen aangetroffen dat de Swifterbanters tatoeages hadden. Of zij tatoeages toepasten, weten we dus niet. Hoe waarschijnlijk was het dat tatoeëren een onderdeel was van hun cultuur?
Lees hier meer er over.
In hoeverre lijken wij op de Swifterbanters?
Aangenomen wordt dat alle huidige Europeanen gemengd bloed hebben. Het genenmengsel van een gemiddelde Europeaan komt neer op ruwweg gelijke delen uit de tweede (boeren uit het Midden-Oosten) en derde migratiegolf (de Yamna-nomaden van de Russische steppen) met een scheutje Afrikaanse jager-verzamelaar uit de eerste migratiegolf. Hiervan uitgaande lijkt de moderne Europeaan, en dus ook de Nederlander, meer op de boeren uit het Midden-Oosten en de Yamna’s van de Russische steppen, dan op de jager-verzamelaars, waaronder de prehistorische Swifterbanters.
Er is tot op heden geen uitgebreid DNA-onderzoek uitgevoerd op de resten van prehistorische Swifterbanters, waardoor het onbekend is hoeveel van hun genetische materiaal nog terug te vinden is in de moderne Nederlander. Wat wel uit breder genetisch onderzoek blijkt, is dat slechts een klein percentage, ongeveer 1 tot 2%, van de huidige Europese bevolking genetisch verwant is aan de vroege jagers-verzamelaars uit deze regio. Dit betekent dat er mogelijk nog een minuscuul spoortje van Swifterbants DNA rondwaart in de genen van de Nederlanders van vandaag, een zwakke echo van deze verre voorouders.
Gezondheid
Over de gezondheid van de Swifterbanters in het bijzonder is weinig bekend. De meeste skeletresten geven weinig informatie. In Swifterbant waren de omstandigheden iets beter zodat skeletresten beter bewaard zijn gebleven. Drie gevallen bleken te lijden aan perifere artritis, dit is een verzamelnaam voor reumatische aandoeningen met ontstekingen vooral in de gewrichten.
Van de populatie van de Hazendonkgroep, een cultuur die tijdens de Swifterbantcultuur in het westelijk kustgebied leefde, is wel enige informatie bekend. Bij de site Ypenburg werd in zes gevallen Enamel hypoplasie, een aandoening die geassocieerd wordt met periodes van slechte gezondheid tijdens de kinderjaren vastgesteld. Degeneratie van de wervelkolom en perifere gewrichten (vertebrale osteoartritis en perifere osteoartritis) was een opvallend kenmerk in de populaties van Schipluiden (vier individuen) en Ypenburg (veertien individuen). Mogelijk werden deze veroorzaakt door zware arbeid. Zowel in Schipluiden als in De Bruin werd één geval van trauma van gewelddadige aard geregistreerd. Dit is waarschijnlijk slechts het topje van de ijsberg, aangezien letsels aan zachte weefsels, zoals organen, niet bestudeerd kunnen worden. Tandheelkundige pathologie, met name cariës, die meestal wordt geassocieerd met koolhydraatrijke voeding, werd in geen van deze populaties waargenomen. Dit kan echter worden vertekend in gevallen van extreme slijtage van het gebit. Over het algemeen zijn de pathologische kenmerken niet doorslaggevend voor de algemene gezondheidstoestand, maar de waarnemingen van individuen die mogelijk zware fysieke arbeid hebben verricht, geven ten minste een indruk van de zware dagelijkse werklast die past bij een agrarische levenswijze. De Swifterbanters hadden hier mogelijk minder mee te dealen, aangezien akkerbouw bij hen een kleinere rol speelde dan bij de Hanzonders.
Over jager-verzamelaars in het algemeen in Europa is wel meer informatie. Zo is er onderzoek gedaan naar de gezondheid van jager-verzamelaars in het Mesolithicum in Europa. Op basis van een onderzoek naar skeletmateriaal van 1400 graven in heel Europa, is er meer bekend geworden over hun gezondheid in die periode. In hoeverre dit een representatieve steekproef is geweest en in hoeverre dit ook van toepassing was op de Swifterbanters, is niet bekend. Maar het geeft in ieder geval een indicatie. Uit deze onderzoeksresultaten komt naar voren dat de gezondheid niet altijd even rooskleurig was.
Bij veel kinderen, en in mindere mate ook bij volwassenen, kwam rachitis (‘Engelse ziekte’) voor. Dit is een botaandoening die ontstaat door een tekort aan vitamine D, calcium en fosfaat. Het leidt tot onvoldoende botvorming. Dit kan vervolgens leiden tot o.a. verkromming van ledematen, vertraagde sluiting van de grote fontanel, een groot rechthoekig hoofd, knobbels op de ribben, verkromming van de ruggengraat en stoornissen in de gebitsontwikkeling.

Rachitis kan ontstaan door ondervoeding, te weinig zonlicht of bij aandoeningen van het maagdarmstelsel. Welke van deze oorzaken precies een rol speelden bij de kinderen in het Mesolithicum, is niet bekend. Dat er regelmatig periodes waren met weinig (voedzaam) eten lijkt in ieder geval aannemelijk. De combinatie van een donkere huid en relatief weinig zonlicht (in vergelijking met meer zuidelijke, zonnigere regio’s waar men oorspronkelijk vandaan kwam) kan ook een rol hebben gespeeld; een donkere huid neemt minder makkelijk vitamine D op waardoor een calciumtekort kan ontstaan.
Mensen die in noordelijke, minder zonnige streken leven, krijgen vaak niet genoeg ultraviolette straling om in hun huid vitamine D aan te kunnen maken. Daarom heeft de natuurlijke selectie twee genetische oplossingen voor dat probleem bevoordeeld: het ontwikkelen van een lichtere huid, die ultraviolet licht efficiënter opneemt, en het ontwikkelen van tolerantie voor melksuikers bij volwassenen, zodat die in staat zijn om de suikers en de vitamine D, die van nature in melk voorkomen, te verteren (zie ook de paragraaf ‘onvoorziene gevolgen’ bij Gevolgen van de Agrarische revolutie‘). Wetenschappers vermoeden dat de verandering ook te maken heeft met een gewijzigd dieet; Toen mensen minder vis gingen eten en men meer landbouwvoedsel ging eten, raakten ze sterker afhankelijk van de vitamine D die hun huid aanmaakte.
Bij volwassenen kwamen allerlei aandoeningen voor. Naast rachitis, leden zij aan ontstekingen van het kaakbot (parodontitis), storing van de ontwikkeling van het tand-email door voedselgebrek (hypoplasie) en van de botgroei, scheurbuik en artrose van gewrichten en wervelkolom. Ook gewrichtsslijtage door zware belasting en aangeboren afwijkingen kwamen voor. In bijna 10% van de 550 gevallen met dergelijke aandoeningen, was dit in zo’n intensieve mate dat zij moeilijk normaal konden functioneren. Het Nederlandse bestand in dit onderzoek wordt slechts vertegenwoordigd door individuen met slechts een enkel bot. Van deze Nederlandse botten lijkt de gezondheidssituatie minder ernstig te zijn, maar in hoeverre dit representatief is voor de Nederlandse situatie is dus niet bekend.
Behalve aandoeningen, kwamen ook botbreuken voor. Veel hiervan bestonden uit steekwonden en ingeschoten projectielen bij vooral mannen, maar ook bij vrouwen, zowel in de borstkas als in het hoofd. Veel van deze trauma’s wijzen er op dat dit veroorzaakt was door geweld en gewelddadige conflicten. Het is niet bekend in hoeverre geweld ook een rol speelde bij de Swifterbanters. Maar dat geweld een rol speelde bij de jager-verzamelaars in het Mesolithicum is een feit en mogelijk dus ook bij de Swifterbanters.
Wat betreft het gebit is weinig bekend. Wel is uit DNA-onderzoek van ‘kauwgom’ van pek bij een groep Scandinavische jager-verzamelaars van ca. 4000 v. Chr. bekend geworden dat tussen de 70 en 80% van deze groep mensen kans op tandvleesontsteking of tandbederf had. In de huidige tijd zou dat absoluut een bezoekje aan de tandarts hebben betekend. Naast de bacteriën troffen de onderzoekers op de onderzochte ‘kauwgom’ ook DNA aan van planten en dieren, zoals hazelnoot, appel, maretak, vos, wolf, eend, schaaldieren en forel. Sommigen werden als voedsel gebruikt, anderen als grondstof voor onder meer gereedschap (zie ook het onderwerp ‘Pek’ bij de pagina ‘Hout’).

Dit laatste verklaart meteen ook die slechte mondhygiëne van de jager-verzamelaars. Die hadden ze volgens de onderzoekers wellicht te danken aan het veelvuldig gebruik van hun tanden als hulpmiddel. Ze hielden er bijvoorbeeld stukjes bot mee vast en verscheurden de pelzen om ze zo verder te bewerken. Helaas bezitten deze materialen nogal wat microben en die springen makkelijk over in de monden van mensen. Vervolgens kwamen er ook wat van op de berkenpek, die de jager-verzamelaars onder meer als lijm inzetten, terecht. Het berkenpek heeft ook een medicinale werking. Het zou kunnen dat men het pek als kauwgum gebruikte om bijvoorbeeld eventuele tandklachten te verminderen.

Hoe goed of slecht de gezondheid van Swifterbanters was en op welke manier zij hier mee omgingen, is dus niet bekend. Aannemelijk is in ieder geval dat zij in min of meerdere mate met bovengenoemde aandoeningen en omstandigheden te dealen hadden. Mogelijk hadden zij ook te maken met een populatiegroei. In het begin van de Swifterbantcultuur leefden er ongeveer 2000 mensen in het gebied van het huidige Nederland, incl. andere culturen die hier toen voorkwamen. De bevolking in Nederland groeide snel door; aan het einde van de nieuwe steentijd, rond 2000 v. Chr., 1400 jaar na het einde van de Swifterbantcultuur, wordt geschat dat er rond de 10.000 mensen in Nederland leefden. Dat ook het aantal Swifterbanters toenam, is dan ook aannemelijk. Of dit samen ging met een eventuele verbetering van hun gezondheidssituatie, is echter niet bekend.
Leeftijd
Hoe oud de Swifterbanters gemiddeld werden, is helaas niet bekend. Uit één van de onderzoeken komt naar voren dat van de begraven individuen waarvan de sekse kon worden bepaald, dit (waarschijnlijk) 9 mannen en 14 vrouwen waren. De meeste vrouwen waren rond de 30-35 jaar oud bij overlijden. Slechts 33 – 40% van de overleden mannen was 30-35 jaar. De meeste mannen waren jonger bij overlijden. Het lijkt er dus op dat de mannen een lagere levensverwachting hadden dan vrouwen. Tenzij andere, tot nu toe onbekende, factoren meespeelden: oudere mannen zouden bijvoorbeeld op andere locaties en/of met een ander grafritueel kunnen zijn begraven (zie ook ‘Rituelen, betekenis en ontwikkeling‘). De gemiddelde levensverwachting (levensverwachting bij de geboorte) in de steentijd is ongeveer 30-35 jaar. De Swifterbanters lijken hier niet van af te wijken.
Dat de populatiegroei destijds in Nederland, zoals in de vorige paragraaf aan de orde kwam, invloed had op de bevolkingsgroei van de Swifterbanters is aannemelijk. Of en in hoeverre dit ook invloed had op hun gezondheid en ouderdom is niet bekend.
De gemiddelde levensverwachting wordt mede bepaald door de kindersterfte en de sterfte van vrouwen tijdens de bevalling. Die waren in de steentijd veel hoger dan nu. Er zijn aanwijzingen dat ten minste 45% voor het veertiende levensjaar overleed. Een derde (of meer) hiervan overleed zelfs al in het eerste levensjaar. Als mannelijke jager-verzamelaars eenmaal volwassen waren, bereikten maar weinigen, niet meer dan 5%, een leeftijd van meer dan 60 jaar. Er was dus maar een kleine kans dat zij de moeilijke kinderjaren doorstonden, geen ernstige infectieziekte opliepen, geen jachtongeluk kregen of door geweld gedood werden. Ten opzichte van de hierop volgende neolithische periode, waarin het boerenbestaan domineerde (na de Swifterbantcultuur), was dit overigens nog een gunstig perspectief. De omstandigheden waren toen niet veel beter en verslechterde in veel situaties zelfs. De gemiddelde levensverwachting (en ook lichaamslengte) daalde aanvankelijk dan ook (zie ook De gevolgen van de Agrarische Revolutie).
