Verspreiding agrarische revolutie

Op minstens zeven verschillende gebieden, verspreid over alle werelddelen, werd overgegaan op landbouw. Dit gebeurde vrijwel onafhankelijk van elkaar. Op sommige plekken gebeurde dit op het zelfde moment, maar soms zat er veel tijd tussen.

Afb.69a Wereldkaart met de gebieden (rood) waar landbouw is ontstaan en de gebieden (geel) waar tegenwoordig de meeste landbouwproductie plaatsvindt

Eén van de eerste gebieden waar de ontwikkeling van landbouw op gang kwam, zo’n 10.000 jaar geleden (ca. 8000 v. Chr.), was het gebied van de Vruchtbare Halve Maan, ook wel Vruchtbare Sikkel genoemd: Een regio met vruchtbare grond in het Midden-Oosten die langs de rivieren de Nijl, de Tigris en de Eufraat loopt. Algemeen wordt aangenomen dat het gebied zich uitstrekte over Anatolië, de Levant, Mesopotamië en het Oude Egypte. In andere gebieden ontstond de landbouw later. In bijvoorbeeld China vond de overgang naar landbouw ca. 2000 jaar later plaats. Tussen de gebieden waar men landbouw ging toepassen, bestond geen contact. Daardoor, en o.b.v. verschillende landschappen en klimaatomstandigheden, werd in elk gebied, eigen specifieke landbouwproducten en technieken ontwikkeld.  

Afb.73 Ligging van De Vruchtbare Sikkel op de wereldkaart
Afb.74 Ligging van De Vruchtbare Sikkel, ingezoomd, in het Midden Oosten

Afb.75 Mondiale verspreiding landbouw

De verspreiding van de landbouw vond deels plaats door boeren die migreerden naar andere gebieden. Maar ook adoptie speelde een rol: lokale bewoners namen (delen van) de landbouwmethode over van de immigrerende boeren.

Zo blijkt uit DNA-onderzoek dat de landbouw fysiek door Oosterse boeren naar Europa is gebracht, in plaats van dat het is afgekeken. De onderzoekers keken naar specifieke stukjes DNA op het Y-chromosoom van een paar duizend mannen uit heel Europa en Turkije. Op basis van de variatie in deze stukjes mannelijk DNA is het aannemelijk dat zo’n 80% van de Europese mannen afstamt van migrerende boeren uit het Oosten. Opvallend genoeg wijst soortgelijk onderzoek aan ‘vrouwelijk’ (mitochondriaal) DNA erop dat Europese vrouwen hoofdzakelijk afstammen van jager-verzamelaars die al veel en veel langer in Europa woonden. De onderzoekers denken dat de Oosterse boeren blijkbaar een evolutionair voordeel hadden boven de lokale, jagende mannen.

Adoptie van landbouw door lokale groepen bewoners (jager-verzamelaars) kwam echter ook voor, maar niet altijd in een ‘snel’ tempo. Zo is uit diverse studies gebleken dat de vroegste boeren in Centraal- en Zuid-Europa nauw verwant waren aan de boeren die in Turkije leefden, maar niet verwant waren aan de jager-verzamelaars die er al eerder waren. Pas eeuwen later werd de landbouw door de Europese jager-verzamelaars overgenomen. En vanaf 4000 v. Chr. vermengden de twee groepen zich met elkaar en met de migratiegolven uit Rusland. Deze vormden de basis voor de huidige Europese bevolking.

In een periode van 3.500 jaar werd de landbouw naar de verste uithoeken van het Europese continent gebracht. De verspreiding van de landbouw in Europa gebeurde traag tussen 7000 en 4000 voor Christus. Rond 7000 v.Chr. verscheen de landbouw in Zuidoost-Europa en verspreidde zich snel over het continent, via een ruwweg zuidoost-noordwestelijke richting.

Afb.76 Verspreiding van de landbouw in West-Eurazië

Het verspreidde zich via twee routes: via een binnenlandse route, over de Balkan en Centraal-Europa, en via een zeeroute, langs de noordelijke Middellandse Zeekust. In Noordwest-Europa kwam tussen ongeveer 6000-5500 v. Chr. de landbouw op. De landbouw werd aangepast aan het gematigde Europese klimaat. Zo moesten er bossen worden ontgonnen voor de aanleg van akkers en nederzettingen. Ook de bouw van de huizen werd aangepast. In plaats van leem, zoals gebruikelijk was in het Midden Oosten, werden ze van hout gebouwd. En in plaats van geiten en schapen, hield men in Europa runderen en varkens, zij waren beter aangepast aan het nattere Europese klimaat.

Behalve dat de expansiegolf traag verliep, verliep deze ook niet in een gelijkmatig tempo. Op de hogere breedtegraden zorgden hoogstwaarschijnlijk klimaatfactoren voor een vertraging. Er blijken vier expansie-assen te zijn. Langs drie van deze assen vertraagde de expansie bij het passeren van dezelfde klimaatdrempel. Deze drempel weerspiegelt de kwaliteit van het groeiseizoen, wat suggereert dat gewassen die oorspronkelijk uit het Midden-Oosten kwamen, moeite hadden om te groeien in koudere klimatologische omstandigheden. Hierdoor konden lokale populaties niet genoeg produceren om de bevolkingsgroei en/of -uitbreiding te ondersteunen.

Afb.75a De vier neolithische expansieroutes rond 5500 v. Chr.. Deze hangen samen met de opkomst van landbouw in de verschillende gebieden. Langs drie van deze routes was een vertraging (dikkere lijnen) waar de waarde van Growing Degrees Days (weerspiegelt de kwaliteit van het groeiseizoen) een bepaalde drempel overschreed (lichtgroen op de kaart)
Afb.75b De vier neolithische expansieroutes: De Middellandse Zee (blauw), Midden-Europese (paars), Scandinavische (oranje) en Noordoost-Europese (groen) as. Belangrijke data zijn gemarkeerd. De zwarte, vet gedrukte puntjes in het Midden-Oosten (de Levant) betreffen belangrijke plekken vóór de uitbreiding naar Europa, daterend tot 7.500 v.Chr..

Op het grondgebied van het huidige Nederland arriveerde de landbouw rond 5250 v. Chr. in Zuid-Limburg. Een algemene indicatie is dat het neolithicum dan ook vanaf ongeveer 5300 v. Chr. in Zuid-Nederland op gang kwam. De boeren die zich daar vestigden vanuit Oost-Europa, ontwikkelden een nieuwe Europese cultuur: De Bandkeramische cultuur. Vanaf ca. 5350 v. Chr. vestigden zich nog twee andere boerenculturen in Zuid-Limburg: ‘La Haguette’ en ‘Limburg’. Over hen is, behalve wat aardewerk, echter niets bekend. Na de Bandkeramische cultuur, volgden nog drie boerenculturen, de Rössencultuur, de Michelsbergcultuur en de Hazendonkgroep. Hoewel deze boerengemeenschappen en de jager-verzamelaarsgroepen in verschillende leefgebieden woonden, ontstonden er wel contacten met elkaar. De jager-verzamelaars kwamen in aanraking met hun tradities en namen die deels over, incl. die van de landbouw. Daarmee begon vanaf circa 4900 v. Chr. het neolithicum ook in Noord-Nederland. Toen deze boerengemeenschappen op den duur meer naar het noorden migreerden, vermengden zij zich vaak met de jager-verzamelaars. Hierdoor ontwikkelde de landbouw zich in de noordelijke regio’s nog verder. Een uitzondering vormde hierin de Swifterbantcultuur. Zij bevonden zich aan het grensgebied van de boerengemeenschappen en er vond bij hen geen vermenging plaats met de boeren. Zij namen op hun eigen wijze deels de landbouwtradities over, maar behielden ook hun jager-verzamelaars tradities uit het mesolithicum. Zie ook het onderwerp ‘landbouw‘ bij de pagina ‘Voedsel’.

Al met al duurde het tot zo’n 3000 v.Chr. voor de landbouw in Nederland geheel ingeburgerd was, zo’n 400 jaar na de Swifterbantperiode. Het jagen en verzamelen verloor geleidelijk aan belang en is tegenwoordig vrijwel verdwenen uit ons dagelijks leven.

Afb76a Het aandeel jagers en verzamelaars in de wereldbevolking 12.000 jaar geleden: 100% van ong. 10 miljoen mensen
Afb76b Het aandeel jagers en verzamelaars in de wereldbevolking in 2018: 0,001% van ca. 4 miljard mensen

Welke enorme gevolgen de overgang op landbouw had voor het menselijke bestaan, kun je lezen op de pagina ‘Gevolgen Agrarische revolutie’ .