Verspreiding

De Bandkeramische cultuur

De Bandkeramische cultuur handhaafde zich van circa 5500 v. Chr. tot ongeveer 4900 v. Christus. Het was een agrarische cultuur die in de Hongaarse laagvlakte ontstond. Daar namen de lokale jagers-en-verzamelaars agrarische kennis en verworvenheden over van de landbouwers meer zuidelijk op de Balkan. De Bandkeramiekers waren dus niet de uitvinders van de landbouw, maar kwamen voort uit een aantal oudere agrarische culturen. Hun cultuur behoort tot de oudste landbouw-culturen in Midden- en West-Europa. Binnen een relatief korte periode (ca. 400 jaar) verspreidde het zich van Centraal Europa tot aan de Benelux en Noord-Frankrijk.

Afb.101 Verspreiding Bandkeramische cultuur

De eerste Bandkeramische sporen zijn gevonden in Hongarije en aangrenzende delen van Oostenrijk. De daar wonende jagers-verzamelaars keken de kunst van akkerbouw en veeteelt af van hun Balkan-buren en pasten die geleidelijk aan de lokale omstandigheden aan. In de volgende vier tot zes generaties ontwikkelden zij zich op het gebied van agrarische kennis, woon-werkverhoudingen, eetgewoonten, gebruiksgoederen en werktuigen, groepsvorming en -omvang. Hun kampplaatsen met lichte hutten maakten plaats voor stevige huizen en dorpjes. Hierna begon een expansiefase. Groepjes van deze Bandkeramiekers migreerden steeds verder naar het westen, langs de Donau stroomopwaarts tot aan de Rijn. De Bandkeramiekers hadden een sterke voorkeur voor de vruchtbare lössgronden. Deze lössgronden strekten zich uit in een lange zone van oost naar west door Europa. Vervolgens zette de expansie zich voort: eerst langs de Rijn stroomafwaarts tot bij Keulen en tegelijkertijd ook, rond 5250 v. Chr., naar Zuid-Limburg. Pas ongeveer anderhalve eeuw later vestigden zij zich in België en, nog weer wat later, vanuit het Rijndal langs de Moezel, in het Parijse Bekken.

Binnen een relatief korte periode (ca. 400 jaar) verspreidden zij zich dus van Centraal Europa tot aan de Benelux en Noord-Frankrijk. Toen de Bandkeramiekers zich in 5250 v. Chr. in Zuid-Limburg vestigden, was dit een bosrijk gebied met vruchtbaar lössgrond. In de beekdalen groeiden loofbossen die moeilijk toegankelijk waren. De lössplateaus bestonden uit uitgestrekte eiken-lindebossen. Deze bossen kenden weinig ondergroei waardoor deze begaanbaar waren. Her en der trokken enkele jager-verzamelaars rond in Zuid-Limburg. Ongeveer 250 jaar nadat de Bandkeramiekers zich hadden gevestigd in Zuid-Limburg, rond 5000 v. Chr., vestigde zich in het noorden van Nederland de Swifterbantcultuur. Daarmee kregen de Bandkeramiekers te maken met nieuwe buren.

Verspreiding in Nederland

Rond 5250 v. Chr. vestigden de Bandkeramiekers zich in Zuid-Limburg. Dit was een bosrijk gebied met vruchtbaar lössgrond. In de beekdalen groeiden loofbossen die moeilijk toegankelijk waren. De lössplateaus bestonden uit uitgestrekte eiken-lindebossen. Deze bossen kenden weinig ondergroei waardoor deze begaanbaar waren.

Afb.102 Het Graetheidegebied in
Zuid-Limburg
Afb.103 De lössgronden in Zuid-Limburg waren ten tijde van de Bandkeramiekboeren zwaar bebost met eiken, linden, essen en iepen

De Bandkeramiekers vestigden zich in de beginperiode op de lössgebieden in Zuid-Limburg, in het Graetheidegebied, tussen het huidige Maastricht en Sittard. Dit gebied was toen nog dunbevolkt; zo’n 300 mensen per 50 km2.

Löss bestaat uit stofdeeltjes die tijdens extreem koude fasen van de laatste twee ijstijden zijn weggeblazen van de toen droogliggende Noordzeebodem. Poolwinden bliezen de deeltjes over ons land. Pas in de luwte van de Zuid-Limburgse heuvels dwarrelden ze neer op de grond. Löss is organisch rijk, daardoor uiterst vruchtbaar en dus heel geschikt voor akkerbouw. Door zich te vestigen langs de rivier- en beekdalen van deze lössgronden, hadden de Bandkeramiekers de beschikking over water voor de dagelijkse watervoorziening, voor eigen dagelijkse behoefte en, in een latere fase, voor het drenken van het vee.

Het gebied werd heel beperkt gebruikt door jager-verzamelaars. Dat er weinig jager-verzamelaars waren in Zuid-Limburg, kwam waarschijnlijk doordat het een gesloten- en weinig gevarieerd boslandschap was met weinig wild. Uit onderzoek is gebleken dat de Bandkeramiekers echter wel contacten hebben gehad met andere mensen, mogelijk de lokale jager-verzamelaars, en dat de Bandkeramiekers dus niet een gesloten samenleving vormden (zie ook Maatschappelijke relaties). Er is geen bewijs van geweld tussen de Bandkeramiekers en de jagers-verzamelaarsgroepen toen de Bandkeramiekers Nederland introkken, hoewel het archeologische bewijs te onvolledig is om geweld niet uit te sluiten.

De groei van de Bandkeramische bevolking in Zuid-Limburg en daarmee de omvang en de hoeveelheid nederzettingen namen in slechts enkele eeuwen relatief snel toe. Waarschijnlijk door hun nieuwe- en succesvolle bestaanswijze. De gemeenschap groeide in de loop der tijd naar 1000 mensen per km2. Dit staat in sterk contrast met de inheemse jager-verzamelaars. In de vijf eeuwen dat de Bandkeramische cultuur bestond, veranderde er echter op technisch- en economisch gebied weinig. Op maatschappelijk- en sociaal gebied ontstonden er wel grote veranderingen, die te maken hadden met de sterke bevolkingsgroei.

Afb.104 Impressie van een Bandkeramische nederzetting

De Bandkeramische boeren vestigden zich op den duur ook noordelijker in Zuid-Limburg, op andere gronden dan löss: in het Zuid-Limburgse dal van de Maas en in het Midden-Limburgse zandgebied. Dit zandgebied vormden mogelijke veehoederskampen van Bandkeramische boeren die in de aangrenzende regio in Duitsland woonden. Maar zij verplaatsen zich mogelijk ook naar de zandgronden omdat de beste plekken al bezet of uitgeput waren. Deze zandgronden waren minder gunstig omdat hier rivieren vaker overstroomden en/of verder weg waren van het water waardoor ze noodgedwongen diepe waterputten moesten graven, van soms wel 12 meter diep.

Het klimaat was in deze periode iets milder dan tegenwoordig. De gemiddelde jaartemperatuur lag 2°C hoger (12°C. i.p.v. 10°C ). In juli was de gemiddelde temperatuur overdag circa 20° Celsius. De zomers waren langer en zonniger, de winters minder koud, maar natter dan nu. Ook in het circa 100 km2 grote Zuid-Limburgse woongebied groeide de populatie van 150 tot 1000 mensen, oftewel van 1,5 tot 10 per km2. Dit laatste aantal is net zo groot als de schatting voor de Mesolithische bevolking (jager-verzamelaars) van heel Nederland. In de laatste fase van de Bandkeramische cultuur werd er een top bereikt van het aantal nederzettingen dat gelijktijdig werd bewoond.

De Bandkeramiekers kwamen als agrarische, allochtone migranten Nederland binnen. Daarmee kwam in Nederland een einde aan het Mesolithicum en begon een langdurig transformatieproces van de Mesolithische- naar een Neolithische samenleving. Het Neolithicum wordt gekenmerkt door technische- en sociale veranderingen vanuit een samenleving van rondtrekkende jagers-verzamelaars naar een agrarische samenleving van mensen die in nederzettingen woonden en aan akkerbouw en veeteelt deden (de neolithische revolutie of agrarische revolutie).

Ongeveer 250 jaar nadat de Bandkeramiekers zich vestigden in Zuid-Limburg, ontstond de Swifterbantcultuur (5000 v. Chr.) in het noorden van Nederland. Er bleef een scherpe scheidslijn bestaan tussen enerzijds de Bandkeramiekers in het zuiden van Nederland en anderzijds de Swifterbanters in het uitgestrekte laagland in het noorden. Voor beide partijen was geen reden om naar elkaars gebied te migreren. Voor de Bandkeramiekers waren de klimaatcondities en de schrale zandgronden in het noorden niet geschikt voor de wijze waarop zij landbouw toepasten. Voor de Swifterbanters waren de arbeidsintensieve- huizenbouw en landbouw uit het zuiden niet aantrekkelijk. Andere, zoals sociale, redenen hebben mogelijk ook een rol gespeeld om zich niet te mengen in elkaars gebied.