Steen
Steen was een veel gebruikte grondstof door Swifterbanters om werktuigen mee te maken. Voor elk soort werktuig gebruikten ze vaak specifieke steensoorten. Dat wijst erop dat zij veel kennis hadden van de kenmerken van de steensoorten.
Vuursteen
In de steentijd was vuursteen een belangrijk materiaal om werktuigen mee te maken. Het wordt wel het staal van de prehistorie genoemd. Vuursteen is erg hard en ongelaagd. Hierdoor kan het in principe in elke gewenste richting gespleten worden. Eenmaal gespleten, is het extreem scherp en kan het goed worden gebruikt voor het snijden van vlees, huiden en plantaardige materialen. Ook is vuursteen een goede grondstof om werktuigen van andere grondstoffen te maken, zoals hout, been en gewei.

De vuursteentechnologie van de Swifterbantcultuur toont een duidelijke voortzetting van die van de periode ervoor, het laat-Mesolithicum. Deze is voor een belangrijk deel gebaseerd op de productie van relatief lange en regelmatige klingen voor de vervaardiging van werktuigen. Zeker in de vroege Swifterbant-fase speelt de klingtechnologie een belangrijke rol.
Herkomst
Het vuursteen dat de Swifterbanters gebruikten, kende zowel een noordelijke- als een zuidelijke oorsprong. De geografische ligging van de Swifterbantsites was bepalend voor de oorsprong van het vuursteen. In het stroomgebied van de Rijn-Maas gebruikten ze veel zuidelijke vuursteen. Oude Maasafzettingen kwamen daar aan de oppervlakte voor.
In het gebied van de Vecht-Hunnepe-Eem gebruikten ze juist veel vuursteen van noordelijke, Scandinavische oorsprong. Het vuursteen werd vooral gewonnen op secundaire verzamellocaties, zoals rivierterrassen, keileemafzettingen (zoals bij Urk, Tollebeek, Schokland, Gaasterland en De Voorst) en stranden, waar o.a. knollen (brokken) werden verzameld.
Slechts enkele stukken vuursteen en vuurstenen werktuigen wijzen er op dat het vuursteen afkomstig was van locaties verder weg, zoals uit Zuid-Limburg en België. Voorbeelden zijn enkele grote afslagen van Falster-vuursteen en een extreem regelmatige kling van Baltische vuursteen bij Hoge Vaart-A27. Op de vindplaats Hardinxveld-Giessendam-De Bruin zijn ook een paar grote Rijckholt-klingen en -kernen en Belgische vuursteen aangetroffen. Op deze locatie is tevens een spits, gemaakt door de Bandkeramiekers uit Zuid-Limburg, aangetroffen. Op de vindplaats P14 werden gepolijste bijlen van Lousberg-vuursteen, uit de buurt van Aken, gevonden. Een Breitkeil (een soort bijl) van de Rössencultuur, die in Nederland in Zuid-Limburg voorkwam, werd op een site bij Swifterbant gevonden.
Techniek
In de eerste fase van de Swifterbantcultuur pasten de Swifterbanters de klingproductie toe zoals deze ook in de voorgaande periode, het laat-Mesolithicum werd gebruikt. Zo zijn de vondsten van de vroege Swifterbant-vindplaats Hoge Vaart-A27 nog volledig laat-Mesolithisch.
Klingen werden doorgaans vervaardigd met behulp van indirecte percussie, zijn 6-7 cm. lang en hebben een regelmatige vorm met een driehoekige of trapezoïdale dwarsdoorsnede. De kernen werden voornamelijk afgebouwd vanuit één slagvlak. Ze dienden als halffabrikaat voor de productie van trapezia (trapezia is herleid uit de vorm die in de meetkunde wordt gebruikt voor een vierhoek waarvan minstens twee tegenoverliggende zijden evenwijdig zijn). Dikkere exemplaren werden gebruikt voor andere werktuigtypen.
Swifterbanters sloegen vaak klingen in serie uit een vuursteenknol. Ze brachten de knol met behulp van een klopsteen in de juiste vorm door er scherven (afslagen) van af te slaan en brachten aan de kern een slagvlak toe. Vervolgens plaatste men aan de rand van dit slagvlak een kort stuk hertengewei of een stuk hout, een drevel genoemd. Daarna werd hierop met een ander voorwerp, waarschijnlijk weer een stuk gewei of hout, geslagen. De spanning drong zo op een indirecte manier de vuursteenkern in, precies op de plaats waar de vuursteenbewerker dat wilde hebben. Op deze manier konden ze op een geconcentreerde manier soms wel tientallen klingen van een kern afsplitsen.

Als dit niet meer mogelijk was, werd een kern vaak nog kleiner gemaakt door met een steen nog enkele afslagen te verwijderen. Van kleinere knollen die ongeschikt waren voor het maken van klingen, werden met behulp van een klopsteen afslagen verwijderd. Ook deed men dit door knolletjes op een aambeeld te plaatsen en er met een steen op te slaan.

Deze klingen waren in feite halffabricaten voor werktuigen. Voor de Swifterbanters waren de dunne- en meest regelmatige exemplaren de basis voor mesjes en trapeziumvormige pijlpunten. Een mesje kon relatief makkelijk van een kling worden gemaakt; men hoefde hooguit enkele onregelmatigheden weg te tikken. Om de trapeziumvormige pijlpunten te maken, deelde men de klingen op in kleinere stukken, waarvan twee zijden werden bijgewerkt door er kleine splinters af te tikken. Retoucheren genoemd.
Van dikkere klingen, maar ook van afslagen, werden weer andere werktuigen gemaakt, zoals schrabbers, ook wel krabbers genoemd, vuurmakers, boortjes en groefinstrumentjes. Deze werden in vorm gebracht door de randen bij te retoucheren. Dit was ook noodzakelijk om minder scherpe maar wel sterkere werkranden te krijgen.
Afslagen die als bijproduct ontstonden, of gericht waren geproduceerd met behulp van directe harde percussie, vormden de basis voor diverse werktuigtypen.
Gedurende de opeenvolgende fasen van de Swifterbantcultuur verschuift de productie van vuurstenen uitgangsvormen van klingen naar afslagen, een algemene ontwikkeling binnen het Neolithicum. Behalve trapeziumvormige pijlpunten, gingen de Swifterbanters ook over op het maken van driehoekige- en druppelvormige pijlpuntjes. Ze brachten deze in vorm door langs de randen dunne schilfers af te drukken met behulp van een puntig stuk gewei.
Tijdens de middenfase blijken op de vindplaatsen bij Swifterbant twee technieken te zijn toegepast. Op de woonlocaties zelf werden kleine knollen gebruikt voor de productie van afslagen en kleine klingen. De productie van grote, regelmatige klingen gebeurde op andere locaties; zij werden als eindproduct naar de vindplaats gebracht. Deze klingen hebben parallelle zijden en ribben, zijn tot 5-6 cm lang en hebben meestal een trapezoïdale dwarsdoorsnede. Daarnaast werd op de woonlocaties veel gebruik gemaakt van de bipolaire techniek, vooral voor het opdelen van kleine knollen.
Bij de bipolaire techniek wordt het te bewerken stuk steen (kern) op een platte steen (het aambeeld) gelegd. Vervolgens wordt met een grotere steen op de kern geslagen waardoor er stukken van die kern afspatten of afsplijten. Door de kracht van het slaan met de grote steen (hamer) op het kernstuk breken stukken af die groot genoeg zijn om als werktuig te kunnen worden gebruikt, bijvoorbeeld als mes of schaaf. De kern waarvan de stukken worden afgeslagen kan vervolgens ook als werktuig gebruikt worden.
Op de Swifterbantsite in Brandwijk zijn ook twee stijlen aangetroffen. Kleinere afslagen en klingen werden ter plaatse vervaardigd, terwijl enkele grotere, regelmatige werktuigen en klingen van Rijckholt-vuursteen wijzen op een meer gespecialiseerde productie elders. Ook onder de vondsten van Hazendonk worden regelmatige klingen aangetroffen. In deze periode komen ook geslepen bijlen van vuursteen en natuursteen voor.
Het lithische ((vuur)stenen) materiaal van de late Swifterbantfase is niet zo goed bekend. Hoewel de vondsten van Urk-E4 en Emmeloord-J97 gekenmerkt worden door een overwicht aan afslagen, komen regelmatige klingen ook hier voor, maar wel sporadisch. Ook deze klingen lijken op andere locaties te zijn geproduceerd. De analyse van het vuursteen van de vindplaats Schokland-P14 laat zien dat het aandeel klingen als basisvorm voor werktuigen van oud naar jong afneemt.
Op de site bij Swifterbant is aangetoond dat er 2, naast elkaar toegepaste, debitage-technieken werden toegepast. Bij de
‘huis-, tuin- en keukentechniek’ werden kleine kernen die op een ad hoc wijze bewerkt werden, zonder al te veel kernvoorbereiding of –verfrissing. Deze techniek werd waarschijnlijk beheerst door alle leden van een familie. Zo kon iedereen voorzien in zijn eigen behoefte aan dagelijkse werktuigen. Daarnaast komen op de vindplaats grote, regelmatig geproduceerde klingen voor die duidelijk ergens anders zijn gemaakt en als afgewerkte producten naar Swifterbant
zijn gebracht. Mogelijk werden deze klingen vervaardigd door gespecialiseerde- of bepaalde, vakkundig bedreven mensen.
Soorten werktuigen
Een van de belangrijkste vuurstenen werktuigen die de Swifterbanters maakten, was gereedschap. Ze maakten vuurstenen onderdelen om er daarna een handvat van hout, bot of gewei aan te bevestigen. Voor de bewerking van hout, bot en gewei maakten ze ook vuurstenen boortjes en groefinstrumenten.

Vuurmakers vervaardigden ze ook van vuursteen. Door deze langs pyriet te schampen, ontstaan vonken die makkelijk brandbaar materiaal, zoals een tondelzwam, kunnen laten gloeien.
Vuurstenen pijlpunten zetten ze in een pijlschacht. De pijlbewapening wordt gekenmerkt door trapezia en transversaalspitsen met twee steil geretoucheerde zijden. Het onderscheid is afhankelijk van de te hanteren criteria: ze zijn ofwel metrisch (hoogte groter dan de breedte), ofwel technologisch (trapezia zijn gemaakt van klingen, transversaalspitsen van afslagen). Transversaalspitsen hebben soms ingesnoerde, geretoucheerde zijden. In de loop der tijd nam het aandeel transversale spitsen toe. Daarnaast komen korte, bladvormige of driehoekige spitsen met halfvlakdekkende oppervlakteretouche voor.
Trapezia vormen een van de meest karakteristieke werktuigtypen van het Mesolithicum. In de noordelijke helft van Nederland wordt dit type pijlbewapening geïntroduceerd rond 7100 jaren v. Christus. Trapezia werden in de loop van het Mesolithicum en de neolithische Swifterbantcultuur steeds breder.

Afb.262 Vuurstenen werktuigen van de Swifterbantcultuur. 1 klingkern; 2 kernbijl; 3 dikke afslag gebruikt voor houtbewerking; 4 d.m.v. indirecte percussie geslagen kling; 5-8 trapeziumvormige spitsen met uiteenlopende lengte/breedte-verhoudingen; 9-10 spitsen met gedeeltelijke oppervlakteretouche; 11-13 afslag en klingschrabbers; 14-15 versplinterde stukken; 16, 18-19 distaal gebruikte klingen met meer of minder sterke slijtagesporen; 17 gekerfde kling (naar: Peeters et al. 2001 (nummers 1-8, 11-12, 16-17); Devriendt 2014 (nummers 13-15; 18-19); Ten Anscher 2012 (nummers 9-10). De nummers 1-3 zijn schaal 1:2 afgebeeld, de overige nummers 1:1.
Andere belangrijke vuurstenen werktuigen zijn schrabbers, geretoucheerde en gebruikte afslagen en klingen, en boren. Op basis van gebruikssporenanalyses is bij bepaalde werktuigtypen een duidelijke functie naar voren gekomen.

Schrabbers gebruikten ze voor een belangrijk deel voor het schoonmaken van huiden. De Swifterbanters vervaardigden ze in allerlei soorten en maten. Ze bestaan vooral uit (ronde) afslagschrabbers en (korte) klingschrabbers. Meestal zijn ze enkelvoudig, soms dubbel. De schrabberkap bevindt zich bijna altijd op het dorsale vlak (achterzijde), aan het uiteinde; ook de zijden kunnen geretoucheerd zijn.
Net als de schrabbers, kennen de geretoucheerde afslagen ook veel verschillende vormen, terwijl voor de geretoucheerde klingen vaak grote, regelmatige exemplaren als uitgangsvorm worden gekozen. Met geretoucheerde klingen bewerkten ze planten (meestal schrapen, minder vaak snijden), of verwerkte men vlees of vis. Ook veel niet-geretoucheerde, regelmatige klingen gebruikten ze, bijvoorbeeld voor het schrapen van plantaardig materiaal; deze activiteit is vaak herkenbaar aan gebruiksglans die met het blote oog zichtbaar is.
Ook de vorm van boren loopt nogal uiteen, maar ze zijn vaak wel enkelvoudig. Boren gebruikten de Swifterbanters om aardewerk of huiden te doorboren, om anorganisch materiaal (zoals mineralen, zouten, metalen) te verpulveren, of als vuurmaker.

Stekers komen vrijwel niet voor, bipolair versplinterde stukken wel. Ook worden fragmenten van geslepen vuurstenen bijlen met een ovale dwarsdoorsnede (Flint-Ovalbeile) aangetroffen, maar het is onduidelijk welke rol dergelijke bijlen als werktuig bij de Swifterbanters speelden. De vraag is bovendien of deze geslepen vuurstenen bijlen ooit op de vindplaatsen gebruikt zijn, aangezien het steeds fragmenten of afslagen betreffen. Bij de bipolaire (versplinterde) stukken zijn nauwelijks gebruikssporen aanwezig. Waarschijnlijk werden ze op verschillende manieren, voor verschillende doeleinden gebruikt, mogelijk als kern of werktuig (wig, steker).
Naast werktuigen, speelde vuursteen ook nog een andere rol voor de Swifterbanters. Bij de vindplaats Hoge Vaart A27 bij Almere zijn vuurstenen voorwerpen gevonden in drie groepjes.

In alle drie de situaties concluderen onderzoekers dat het vuursteen opzettelijk was neergelegd in een nat veenmoeras, op 15 tot 50 meter afstand van de bewoonde zandrug, ergens rond 4700 v. Christus.
Het lijkt er op dat de drie groepjes de diverse stadia in het proces van vuursteenbewerking vertegenwoordigen. Het is erg aannemelijk dat hier sprake is van een ritueel gebruik.
Op de locatie van een van de groepjes vuursteen lag een ‘nestje’ opgebruikte kernstenen en grote afslagen in een veenlaag. In het tweede geval lag een grote hoeveelheid voorbewerkte knollen en kernen, ook in een veenlaag. Het derde groepje bestond uit 100 afslagjes (vlokken/splinters) in een kuiltje dat zelfs door het veen heen was gegraven.

Dit gebruik lijkt aan te sluiten bij andere vondsten op andere Swifterbantsites; in Bronneger werd bijvoorbeeld een aardewerken pot met twee edelhertgeweien en een zwart geblakerde kroon van een edelhertgewei gevonden in de buurt van water (zie de pagina ‘Aardewerk‘ bij het onderwerp ‘Functie’), waarvan ook vermoed wordt dat dit om een ritueel gebruik gaat. Objecten (en wellicht ook de locaties waar ze neergelegd werden) hadden voor Swifterbanters kennelijk meer betekenis dan alleen een economisch belang. Al voor het Mesolithicum lijkt deze rituele depositie een bekend verschijnsel te zijn. En ook later in de prehistorie, zoals bij de hunebedbouwers en zelfs tot diep in de Romeinse periode, blijkt de rituele depositie van voorwerpen in veenmoerassen voor te komen.
Tijdens de Swifterbantcultuur zijn, net als hun vuursteentechnieken, ten aanzien van (vuur)stenen werktuigen een aantal chronologische- en geografische patronen te zien. Terwijl trapezia gedurende de gehele Swifterbantperiode voorkomen, komen transversaalspitsen (afhankelijk van de criteria die men wil hanteren) wellicht wat later voor. Dit lijkt zeker het geval te zijn voor exemplaren met ingesnoerde zijden (dit zou op een relatie met de opvolgende Trechterbekercultuur kunnen wijzen). Spitsen met oppervlakte-retouche lijken in de vroege Swifterbantfase niet voor te komen. In het stroomgebied van Rijn en Maas komen vooral spitsen met oppervlakte-retouche voor vanaf de midden-Swifterbantfase, terwijl in het IJsselmeergebied trapezia/transversaalspitsen in gebruik blijven. Het is mogelijk dat het belang van spitsen met oppervlakte-retouche in het Rijn-Maasgebied een link heeft met de Michelsbergcultuur in Zuid-Nederland, wat ook tot uiting komt in de grote, geïmporteerde klingen en werktuigen van Rijckholtvuursteen. Ook de bijlen die in de midden-Swifterbantfase voorkomen in het IJsselmeergebied, zouden op een dergelijke link kunnen wijzen. Dit sluit overigens niet uit dat er ook sprake was van regionale verschillen.
Overige steensoorten
Naast vuursteen gebruikten de Swifterbanters ook andere steensoorten om werktuigen van te maken.
Zo werd op de site bij Swifterbant vooral kwartsietische zandsteen en graniet gebruikt, maar ook kwartsiet, zandsteen en gneis. Voor het maken van klopstenen (handgereedschap om stenen werktuigen mee te maken) gebruikten Swifterbanters vooral kwartsietische zandsteen. Voor aambeelden kwartsietische zandsteen of gneis, en voor wrijfstenen (werktuigen om iets mee te slijpen of te vergruizen) gebruikten ze vooral kwartsietische zandsteen, graniet of gneis.


Op de vindplaatsen van Swifterbant zijn ook een loper en een ligger gevonden. De grotere steen, de ligger, legden de Swifterbanters onderaan en met de kleinere steen, de loper, wreven ze hiermee. Zo konden ze graan malen, wortels pletten en stengels fijn stampen. Mogelijk hebben zij op een wrijfsteen ook de snede van een bijl aangescherpt of gepolijst.

Natuurstenen klopsteen was een typisch instrument om vuursteen mee te bewerken. De vuusteenknol werd vrij in de hand gehouden of op de dij gelegd en met de klopsteen of geweihamer bewerkt zodat er stukken werden afgeslagen. Deze afslagen werden in een later stadium tot werktuigen omgewerkt.
Kleine stukjes kwarts werden gebruikt om de klei voor de aardewerken potten te verschralen. Hiervoor werd, naast plantaardig materiaal, ook graniet gebruikt dat op de vindplaats aanwezig was. Dit konden brokken zijn van oude werktuigen of stukken van stenen die speciaal voor dat doel naar de vindplaats werden gebracht. Met klopsteen en aambeeld werden de brokken tot gruis geslagen. De diepe littekens op de aambeelden kunnen een verklaring hiervoor zijn. Maar ook ander, zwaar gebruik kan de aambeelden beschadigd hebben.
Op de site bij Swifterbant is ook een aantal stukken van breedwiggen aangetroffen. Deze bijlen zijn typisch voor de Rössencultuur. Ze blijken vaak vervaardigd te zijn uit Duitse- of Poolse gesteenten zoals amfiboliet en zijn te herkennen aan hun rechte doorboring.
Op vindplaats S3 bij Swifterbant zijn ook twee bijlen gevonden met een zandlopervormige doorboring. Beide bijlen zijn gemaakt van lokale gesteenten, waarschijnlijk afkomstig uit de keileem. Archeologen hebben het sterke vermoeden dat het om lokale kopieën gaat, die door Swifterbanters zijn gemaakt.


Het goud van de Prehistorie, deel 1
Het goud van de Prehistorie, deel 2
Het goud van de Prehistorie, deel 3
Een schrabber maken uit vuursteen
Met een steker van vuursteen een naald maken
Graan malen NB: Dit is een voorbeeld hoe dit in de steentijd werd gedaan, onbekend is of dit ook door de Swifterbanters werd toegepast.